Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.109s
closed - maagdelijk — pure, vestal, virgin, virginal, virtuous - homoerotic - paederastic, pederastic - polyandrous - aristocratisch, aristokratisch — aristocratic, aristocratical, blue, blue-blooded, gentle, patrician - broederschap, confrérie, confrèrie, corps, studentencorps, studentenvereniging — brotherhood, fraternity, sodality - bar, legal community, legal profession - cleresie, clerus, geestelijkheid, klerus — clergy, priesthood - leek, oningewijde — laity, temporalty - electoraat, kiezers, kiezersvolk — electorate - arbeidersklasse, Labour, proletariaat — labor, labour, proletariat, working class - beroepsbevolking — labor force, labor pool - lower class, underclass - klootjesvolk — Lower Middle Class, petit bourgeois, petite bourgeoisie, petty bourgeoisie - arbeiders, arbeidskrachten, arbeidsvolume, beroepsbevolking, mankracht, menskracht, personeel — employees, hands, labour, manpower, men, workers, workforce, work force - fandom - ambtenarenapparaat, ambtenarij, overheidsapparaat, regeringsdienst, staatsapparaat, staatsdienst — civil service - ambtelijke molen, ambtenarij, bureaucratie, bureaukratie — bureaucracy, bureaucratism, officialdom, red tape, wheels of government - Boddhisatva, Bodhisattva - vestal virgin - adressant, gegadigde, rekestrant, rekwestrant, sollicitant, verzoeker, werkzoekende — applicant, applier - buma, burger, burgerman, burgermannetje, gewoon burger — commoner, common man, common person - bemiddelaar, bemiddelaarster, bruggebouwer, bruggenbouwer, contactpersoon, intercedent, intermediair, intermedium, mediateur, middelaar, onderhandelaar, trait d'union, trait-d'union, tussenpersoon — go-between, intercessor, intermediary, intermediator, mediator, middleman - Junker - chaperon — duenna - aangeklaagde, beklaagde, beschuldigde, gedaagde, gedagvaarde, gerekwireerde, verdachte — defendant, suspect, the accused - reclamant — accuser - acoliet, akoliet, altaardienaar, helper, misdienaar — acolyte - wethouder — alderman, alderwoman - sponsor — angel, backer - arbiter, bemiddelaar, jurylid, mediateur, middelaar, onderhandelaar, scheidsrechter, trait d'union, trait-d'union — arbiter, arbitrator, judge, referee, umpire - borgtochthouder, magazijnmeester — bailee - baronet — Bart - begum — begum - begunstigde, erfgenaam, gebeneficieerde, rentetrekker — beneficiary, donee - best friend - Big Brother - verhuurder — boss, hirer - alleenverdiener, broodwinner, kostwinner — breadwinner - boezemvriend, broeder, broer, buddy, gabber, homie, kameraad, maat, makker, matti, schaakmaat, swa, vrindje — brother, buddy, chum, close, crony, fellow, intimate, mate, pal, sidekick - lagerhuislid, poorter — burgess, burgher - examenkandidaat, examinandus, geëxamineerde, gegadigde, kand., sollicitant — candidate, prospect - catechisant, catechumeen, cathechumeen, doopleerling, neofiet, neomist — catechumen, neophyte - Cavalier, Royalist - choragus - koorknaap, koorzanger, koorzangeres — chorister - landsdienaar, rijksambtenaar — civil servant - combattant, kampvechter, oorlogspartij, strijder, strijdster, vechter, vechtster — battler, belligerent, combatant, fighter, scrapper - Comrade - bijvrouw, bijzit, concubine, courtisane, haremvrouw, maintenee, odalisk — concubine, courtesan, courtezan, doxy, paramour - aanhanger, bondgenoot — collaborator, confederate, henchman, partner in crime - connectie — connection - geadresseerde, geconsigneerde — consignee - paltsgraaf — count palatine - gravin — countess - beer, crediteur, niet{#169}Brit met Brits staatsburgerschap, schuldeiser — creditor, patrial - erfprins, kroonprins, kroonprinses, troonopvolger — crown prince, dauphin, heir apparent, heir to the throne, Prince of Wales, prince royal, successor to the throne - kurassier — cuirassier - bewindsman, coadjutor, dominee, excellentie, geestelijke, hulppredikant, kap., kapelaan, medepastoor, min., minister, onderpastoor, parochiepriester, pastoor, pastor, predikant, predikante, prediker, priester, rector, rector magnificus, verkondiger, voorganger, zielzorger — chaplain, curate, minister, minister of religion, parson, pastor, priest, rector, vicar - tsaar — czar, tsar, tzar - dalai lama — Dalai Lama, Grand Lama - dauphin — dauphin - debiteur, gedelegeerde, lener, schuldenaar — debitor, debtor - demagoge, demagoog, manipulator, volksleider, volksmenner — demagog, demagogue, manipulator, rabble-rouser - deposant — depositor - designated hitter - gescheiden vrouw — divorcee, grass widow - doge — doge - druïde — Druid - tamboer-majoor — drum major - hertogin — duchess - aartshertog, aartshertogin — archduke - graaf — count, earl - emancipator, manumitter - emier, emir — ameer, amir, emeer, emir - afgezant, afgezante, émissaire, geheim afgezant, gezant — emissary, envoy - imperator, keizer, keizerin — emperor, kaiser, Kaiser roll - keizerin — empress, kaiserin - evangelieprediker, evangelist — evangelist, gospeler, gospeller, revivalist - Excellentie — Excellency, His Excellency, Lordship, Your Excellency, Your Lordship - executant, executeur, executeur-testamentair, uitvoerder, uitvoerster — executor, executrix - gedeporteerde — deportee, exile - fakier, fakir — fakeer, fakir, faqir, faquir - veldmaarschalk — field marshal - hoofdofficier — field-grade officer, field officer, FO - finalist, finaliste — finalist - first baseman, first sacker - flamen - bakvis, klepper, staart, vin, vliegendoder — flapper - fleemster, vleier, vleister — adulator, apple-polisher, cajoler, flatterer, wheedler - allochtoon, buitenlander, buitenlandse, medelander, vreemdeling, vreemdelinge — alien, foreigner, noncitizen, outlander, stranger - bedenker, beginneling, beginner, debutant, debutante, nieuweling, nieuwkomer, peetvader — beginner, father, founder, founding father - franklin - beoordeler, sorteerder, sorteermachine — classifying screen, grader, grading screen, sizing screen - groothertog, groothertogin, grootvorst, grootvorstin — grand duke - grande — grandee - griot - groupie — groupie - begeleider, gids, hoofdman, leiboom, leidsman — guide - hellebaardier — halberdier - enforcer, hatchet man - aartsvader, patriarch — head of household - Hoge Commissaris — high commissioner - houder, houdster, titularis, toonder — holder - gegijzelde, gijzelaar, gijzelaarster — hostage, surety - huismoeder, huisvrouw, naaigarnituur, necessaire — homemaker, housewife, lady of the house, woman of the house - eega, gade, gemaal, kerel, manlief, mannie, vent — hubby, husband, married man - beeldenstormer — iconoclast, image breaker - imam — imam, imaum - geleerde, geletterde, wetenschapper, wetenschapsman, wetenschapsmens — erudite person, initiate, learned person, pundit, savant, scholar - aangetrouwd familielid, aanverwant, aanverwante, schoon-, schoonfamilie — in-law, relative-in-law - agitator, opruier, opruister, uitdaagster, uitdager, woelgeest — agitator, firebrand, inciter, instigant, instigator, provoker - indringer, indringster, insluiper, overtreder — interloper, intruder, trespasser - indringer, insluiper, invaller — encroacher, invader - bondsbons — bigwig, kingpin, top banana - banneret, knight banneret, knight of the square flag - knight-errant - betweter, polyhistor, schoolmeester, veelweter, weetal, wijsneus, wise guy — know-all, know-it-all - Kshatriya - dame, edele, edelman, edelvrouw, lady, vrouw van adel, vrouw van een pair — Lady, noblewoman, peer, peeress - lansier — lancer - landgraaf — landgrave - oningewijde — layman, layperson, secular - huurder, pachter — leaseholder, lessee - legaat — legate, official emissary - lic., licentiaat, licentiate, proponent — licentiate - loser, ongeluksvogel, outsider, pechvogel, schlemiel, underdog, verdrukte, verdrukten, wanboffer, zwakkere — outsider, underdog - hemellicht, ster, voornaam persoon — guiding light, leading light, luminary, notability, notable, star - echtgenoot, eega, gade, gemaal, kerel, man, manlief, mannie, vent — man - marquess - markies — marquess, marquis - ceremoniemeester, presentator, spelleider — emcee, host, marshal, master of ceremonies - geestenbezweerder, medium, spiritist — medium, sensitive, spiritualist - drager — bearer - Dago, metic - miles gloriosus - milord — milord - mensenhaatster, mensenhater, misantroop, misantrope — misanthrope, misanthropist - gidsland, model, pasdame — model, poser - held, heldin, toonbeeld — model, role model - mogol — Moghul, Mogul - bisschop, hoogwaardigheid, kerkvoogd, mgr., mijterdrager, Monseigneur — Monsignor, My Lord - most valuable player, MVP - moujik, mujik, muzhik, muzjik - feut, neofiet, neomist, nieuwkomer, noviet, starter — entrant, fledgeling, fledgling, freshman, neophyte, newbie, newcomer, starter - nomade, nomaden — nomad - beginneling, beginner, broekje, debutant, groene, groentje, melkmuil, nieuweling, nieuwkomer, novice, vlasbaard — beginner, debutant, fledgling, initiate, newbie, noob, novice, tenderfoot, tiro, tyro - legaat, nuntius — nuncio, papal nuncio - orateur, orator, redenaar, redenaarster, rederijker, referent, retor, spreekster, spreker — orator, prayer, public speaker, rhetorician, speechifier, speechmaker - arrangeur, organisator, regelaar — arranger, organiser, organizer - weesjongen, weeskind, weesmeisje — orphan - drop-out, outcast, paria, uitgestotene, verschoppeling, verschoppelinge, verstoteling, verstotene, verworpeling, verworpene — castaway, Ishmael, leper, outcast, pariah - baas, grootmeester, grootmeesteres, heer, heerser, landsheer, lord, meester, schaakmeester, soeverein, vorst — crowned head, lord, master, monarch, overlord, prince, ruler, sovereign - inzitten, inzittende, motorcoureur, opvarende, reiziger, rijder, schepeling, weggebruiker — passenger, rider - pendragon - artiest, performer — performer, performing artist - Corinthiër, playboy — Corinthian, man-about-town, playboy - gedelegeerde, gevolmachtigde — authorised agent, authorized agent, delegate, plenipotentiary, proxy - boekanier, overvaller, piraat, plunderaar, plunderaarster, raider, roofster, rover — brigand, corsair, despoiler, freebooter, looter, pillager, pirate, plunderer, raider, robber, rover, spoiler - politieke gevangene, politiek gevangene, staatsgevangene — political prisoner - politica, politicus, politieker, politiek leider, politiek leidster, staatsman — pol, political leader, politician, politico - beïnvloeding, influentie, invloed, kruiwagen — influence, influencing - plaaggeest, plaagster, plager, practical joker, practical-joker, sar — bully, cut-up, hoaxer, practical joker, prankster, tease, tormentor, tricker, trickster - koningszoon, prins — prince - prins-gemaal — prince consort - erfprins, kroonprins, kroonprinses — Prince of Wales - koningsdochter, prinses — princess - kroonprinses, troonopvolgster — crown princess, dauphine, heir apparent, heiress to the throne, princess royal - krijgsgevangene — POW, prisoner of war - bekeerling, convertiet, proseliet — proselyte - psychopomp - radja — raja, rajah - anachoreet, eenzaat, eremiet, heremiet, kluizenaar, solitair — anchoress, anchoret, anchorite, ancress, hermit - aanstoker, aanstookster, betwister, concurrent, concurrentie, deelnemer, mededinger, medeminnaar, ophitser, provocateur, provocateuse, rivaal, rivale, uitdager — challenger, competition, competitor, contender, instigator, rival - kamergenoot, slapie — roomie, roommate, roomy - saddhu, sadhu - leerling, scholier, scholiere, schooljongen, schoolmeisje — pupil, schoolboy, schoolgirl - leerling, scholier, schoolkind — pupil, school-age child, schoolboy, schoolchild, schoolgirl - schoolmeisje — schoolgirl - zeeverkenner — Sea Scout - semifinalist — semifinalist - sjah — Shah, Shah of Iran - sjeik — Arab chief, sheik, sheikh, tribal sheik, tribal sheikh - Shudra, Sudra - Sir - kloosterzuster, non, zus, zuster — Sister - schoonzus, schoonzus(ter), schoonzuster — sister-in-law - drukker, plichtsverzaker — shirker, slacker - slaaf, werkverslaafde — hard worker, slave, striver - pederast, sodemieter — bugger, pederast, sod, sodomist, sodomite - sojourner - schoonzoon — son-in-law - box, causeur, kamervoorzitter, keuvelaar, loudspeaker, luidspreker, luidsprekerbox, prater, speaker, spreker, taalgebruiker — speaker, talker, utterer, verbaliser, verbalizer - box, kamervoorzitter, luidsprekerbox, speaker, voorz., voorzitter — Speaker - fungus — Fungi, fungus kingdom, kingdom Fungi - spelbederver, spelbreker, zwartgallig iemand — killjoy, party pooper, spoilsport, wet blanket - jachtliefhebber, nimrod, sportbeoefenaar, sportbeoefenaarster, sporter, sportief iemand, sportman, sportster, sportvrouw — sport, sportsman, sportswoman - belanghebbende, sekwester — stakeholder - aflossing, double, doubleur, doublure, invaller, invalster, plaatsbekleder, plaatsbekleedster, plaatsvervangend, plaatsvervanger, plaatsvervangster, remplaçant, remplaçante, reserve, stand-in, substituant, substituante, substituut, vervanger, vervanging, vervangster — alternate, backup, backup man, deputy, double, fill-in, locum tenens, relief, reliever, replacement, stand-in, substitute, surrogate, understudy - bastaardbroeder, halfbroeder, halfbroer, stiefbroeder, stiefbroer, -zuster — half brother, half-brother, half-sister, stepbrother, stepsister - schoondochter, stiefdochter, stiefkind — daughter-in-law, stepchild, stepdaughter - schoonvader, stiefmoeder, stiefvader — dad-in-law, stepfather, stepmother - stiefkind, stiefzoon — stepchild, stepson - hulptroepen, mindere, ondergeschikte, onderhorige, werkmaatschappij — foot soldier, subordinate, subsidiary, underling - reserve, second-stringer, substitute - draagmoeder — surrogate mother - overlevende — survivor - bruinwerker, flikflooier, flikflooister, hielenlikker, hielenlikster, index, kruiper, likkepot, mooiprater, pluimstrijker, slijmbal, slijmerd, slijmjurk, snorder, strooplikker, vleier, wijsvinger — ass-kisser, bootlicker, brownnose, coaxer, crawler, creep, fawner, groveler, groveller, lackey, lickspittle, spaniel, sweet-talker, sycophant, toady - Tartufe, Tartuffe - Ted, Teddy boy - stadbewoner, stadgenoot, stadsmens, stedeling — towner, townsman - practicant, trainee — trainee - landloper, tramp, vagebond — bum, hobo, tramp - reship, transfer, transferee - student — undergrad, undergraduate - unemployed person - vakbondsvertegenwoordiger — union representative - usurpator — supplanter, usurper - recreant, vakantieganger, vakantiegangster, vakantiegast — holidaymaker, holiday maker, holiday-maker, tourist, vacationer, vacationist - geliefde, liefje gekozen op Valentijnsdag, valentijnskaart — sweetheart, valentine - leenheer, leenman, vazal — feudatory, liege, liege lord, liegeman, liege man, liege subject, vassal - vigilante — vigilance man, vigilante - dorpeling, dorpelinge, dorpsbewoner, dorpsbewoonster — villager - viscount - burggraaf — viscount - wellusteling — sybarite, voluptuary - reiziger — traveller, voyager - gluurder, pottekijker, pottenkijker, voyeur — peeper, Peeping Tom, voyeur - voerman, wagenmenner — Auriga, carter, waggoner, wagoner - hoerenjong, wed., weduwe, weduwvrouw — relict, widow, widow woman - weduwnaar — widower, widowman - Mevr, mevrouw, Mw — ma'am, Madam, Miss, Mrs, Mrs., Ms - getuige — attestant, attestator, attestor, witness - droogverleider, flirt, rokkenjager — manwhore, philanderer, womaniser, womanizer - wonder woman - carrièrejager, carrièremaker, promotiejager, yup, yuppie — yuppie, yuppy - homelessness - graad, rang — rank, social rank, social station, social status - command - burgerlijke staat, burgerlijke stand, civiele staat, echtelijke/huwelijkse staat, staat, stand, toestand — civil state, civil status, condition, marital status, state - echt, echtverbintenis, echtvereniging, hiuwelijk, huwelijk, huwelijksband, huwelijkse staat, matrimonium — marriage, matrimony, spousal relationship, union, wedlock - endogamie — endogamy, inmarriage, intermarriage - exogamie — exogamy, intermarriage - mariage de raison, nephuwelijk, schijnhuwelijk, verstandshuwelijk — marriage of convenience - monogamie — monogamousness, monogamy - polyandrie, veelmannerij — polyandry - polygamie, polygynie, veelwijverij — polygamy - maagdelijkheid, ongereptheid — immaculacy, virginity - detentie, gevangenschap, krijgsgevangenschap — captivity, closed-loop control, enslavement - afhankelijkheid, dienstbaarheid, dwangarbeid, onzelfstandigheid — bondage, dependence, dependency, servitude - horigheid, knechtschap, leenverhouding, lijfeigenschap, slavendienst, slavernij — serfdom, serfhood, vassalage - detentie, gevangenschap, gijzeling, krijgsgevangenschap — captivity, immurement, imprisonment, incarceration - durance - military rank, military rating, paygrade, rating - koningschap — kingship[Domaine]
-