aanwenden, bedienen, behandelen, benutten, bezigen, doorvoeren, gebruiken, hanteren, implementeren, introduceren, invoeren, nemen, omgaan, overgaan, overschakelen, pakken, tewerkstellen, toepassen, verwerken, wijden[Cause]
blootstaan, gelden, gelden voor, van toepassing zijn, van toepassing zijn op[Domaine]
bekleden (v. trans.) • betreffen (v.) • gelden (v. intr.) • kloppen (v.) • opgaan (v. intr.) • strekken (v.) • uitkomen (v. intr.) • uitstrekken (v. trans.) • valideren (v. intr.) • vigeren (v. intr.)
-