Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.062s
look — eruitzien, ogen, tonen, zien - ache, be in pain, hurt, suffer — lijden aan, opvreten, pijn hebben, vergaan - be fine, be going strong, be well, do fine, do well — goed gaan, goed staan, het goed doen - suffer - feel — zich voelen - remain, rest, stay — blijven, uitblijven, wegblijven - continue — doorgaan - coruscate, scintillate, sparkle — fonkelen, sprankelen - bedevil, befuddle, confound, confuse, discombobulate, fox, fuddle, throw — epateren, in verwarring brengen, puzzelen, verbazen, verbijsteren, verwarren, verwonderen - rank — plaatsen, zich bevinden - point - need, require, want — behoefte, behoeven, disfunctioneren, hoeven, mankeren, nodig hebben, schelen, vereisen - compact, pack - rest — liggen, liggend, rusten - cut - boil, seethe - moon about, moon about/around, moon around, mope — rondhangen - appear, look, look to, seem — aandoen, dunken, eruitzien, er uitzien, lijken, ogen, optreden, ruiken, schijnen, toelijken, toeschijnen, tonen, verschijnen, voorkomen, zien - appear, seem — blijken - owe — danken, schuldig zijn - appertain to, belong, belong to, pertain to — aanbehoren, behoren tot, toebehoren, toebehoren aan, van, zijn van - cover, meet — dekken - represent — vertegenwoordigen - account - cut across - begin, start — beginnen - begin — beginnen - stand — aanliggen, liggen, staan - define, delimit, delimitate, delineate, specify - be, go — gaan - add up, make sense — betekenisvol zijn, kloppen - comprise, consist — bestaan, bestaan uit, gelijkstaan - prove, turn, turn out, turn up — blijken, leiden, resulteren, uitdraaien, uitlopen, uitmonden, uitpakken, uitvallen, vallen - account for - remain, stay behind — achterblijven, overblijven, overschieten, resten, resteren - adhere, stand by, stick, stick by — bijstaan, gereedstaan, klaarstaan, plakken - footle, hang about/around, hang around, lallygag, linger, loaf, loiter, lollygag, lounge, lurk, mess about, mill about, mill around, mooch, tarry — echtbreken, fröbelen, knutselen, lanterfanten, leeglopen, lummelen, rondbanjeren, rondhangen, rondlummelen, rotzooien, slungelen, straatslijpen, treuzelen, vreemdgaan - add up, aggregate, amount, amount to, come, make, number, total — bedragen, belopen, gelijkstaan met, komen op - be important, be of consequence, be of importance, be of relevance, be of significance, be relevant, be significant, care, count, matter, weigh — belangrijk zijn, er iets toe doen, ertoe doen, er toe doen, er wel toe doen, gelden, iets kunnen schelen, iets uitmaken, meespelen, meespreken, relevant zijn, schelen, spelen, tellen, ter zake doen, uitmaken, van belang zijn, van betekenis zijn, verrekken, verrotten, wel kunnen schelen, wel uitmaken - rate - be deserving of, be due, be worth, be worthy, be worthy of, deserve, earn, merit — recht hebben op, toekomen, verdienen, waard zijn - buy — lonen, renderen - shine - fall - depend, rest — afhangen van, berusten - underlie — ten grondslag liggen aan - stink - delimit, subtend — tegengesteld zijn - body forth, embody, incarnate, substantiate - contain, hold, take — plaats hebben voor - be, cost — bedragen, belopen, komen, maken, worden, zijn - measure — meten - buzz, hum, seethe — gonzen, gonzen van de activiteiten, roezemoezen, roezen - abound — overvloedig aanwezig zijn, overvloedig zijn - disaccord, disagree, discord — afwijken, niet goed bekomen - gape, yaw, yawn — aangapen, gapen - be given, be inclined to, have a tendency to, incline, lean, run, tend, tend to, tend towards — de neiging hebben, de neiging hebben om, de neiging hebben tot, plegen, tenderen, zwemen - go, run - enter, figure — meespelen - press - rage — razen, woeden - be connected with, be correlated with, be linked with, be tied up, be tied up with, correlate with, interrelate, relate — betreffen, samenhangen met, verband houden met, verbonden zijn met - rut — bronstig zijn - stagnate - stagnate — stagneren - come in handy — handig zijn, van pas komen - squat - hoodoo - be at hand, be brewing, be imminent, be in the offing, impend — dreigen, ophanden zijn, op handen zijn, op komst zijn - range, run — variëren - be left, be left over, continue, remain, stay, stay on — aanblijven, blijven, overblijven - sell - translate - head, head up — bijdraaien - come in for - compare — vergelijken - come, fall — komen, staan, vallen - encounter, run into - gravitate - pay — betalen, verdienen - diverge - shine — uitblinken - iridesce - lie — schuilen, schuilgaan - stand — staan - hang - litter - be convenient, be opportune, suit, suit fine — gelegen komen, passen, staan, treffen, van pas komen, verhouden - end, terminate — eindigen - fit — passen, sluiten, zitten - lend — blootstaan, openstaan, vaceren, vrijstaan - let go — ontspannen - belong — behoren, horen, ressorteren, vallen - belong — behoren, betamen, horen, passen - curve, twist, wind — afbuigen, buigen, kronkelen - jumble, mingle - promise — beloven, toezeggen, voorspellen - accept, take - clean - draw — trekken - wash — wassen - balance — balanceren - come, hail - act - test - seem - answer — voldoen aan - beat - hold - contain - connect - sell - sell - kill — doden - make - adorn, beautify, deck, decorate, embellish, grace - consist - work - lubricate - breathe - trim - swing - osculate - retard - transplant - cohere - object — bezwaar maken - stick - recognize - distribute - put out - belong, belong to, be part of — behoren, behoren tot, deel uitmaken van, deel zijn van, horen, lid zijn van, ressorteren, thuishoren, thuishoren bij, toebehoren, toehoren, vallen, zijn - ornament — versieren - suck - count - bake, broil - drown, swim - swim — duizelen - belong[Spéc.]
be (v.) • bestaan (v.) • bevinden (v. trans.) • steken (v.) • uitmaken (v. trans.) • verkeren (v.) • vormen (v. trans.) • zijn (v.) • zitten (v. intr.)
-