» 

diccionario analógico

faire travailler (fr)[Classe]

koristiti, primijeniti, rabiti, uporabiti, upotrebljavati, upotrijebiti, uvježbatiaanwenden, bedienen, behandelen, benutten, bezigen, doorvoeren, gebruiken, hanteren, implementeren, introduceren, invoeren, nemen, omgaan, overgaan, overschakelen, pakken, tewerkstellen, toepassen, uitoefenen, verwerken, wijden[Hyper.]

djelatnost, posao, proizvod, rad, radno mjesto, rezultat rada, zadaća, zadatak, zaposlenjearbeid, emplooi, werk - posao, zaposlennjearbeidsplaats, arbeidsproces, baan, beroep, betrekking, dienstbetrekking, dienstverband, functie, job, plaats, positie, post, werk, werkgelegenheid, werkkring[Dérivé]

biti na poslu, raditiarbeiden, bekleden, in dienst zijn bij, in loondienst zijn bij, meedraaien in, meelopen in, op de loonlijst staan, werken, werken bij, werken in, werkzaam zijn bij, werkzaam zijn in[Cause]

treniratiwerken - inspelen, opwarmen - kompjuterski izračunati, uvesti kompjutersku obraduautomatiseren, computeriseren, computerizeren - rack (en) - naraditi senawerken, overwerken[Spéc.]

djelatnost, posao, proizvod, rad, radno mjesto, rezultat rada, zadaća, zadatak, zaposlenjearbeid, emplooi, werk - posao, zaposlennjearbeidsplaats, arbeidsproces, baan, beroep, betrekking, dienstbetrekking, dienstverband, functie, job, plaats, positie, post, werk, werkgelegenheid, werkkring[Dérivé]

biti na poslu, raditiarbeiden, bekleden, in dienst zijn bij, in loondienst zijn bij, meedraaien in, meelopen in, op de loonlijst staan, werken, werken bij, werken in, werkzaam zijn bij, werkzaam zijn in[Domaine]

uposliti (v.) • upošljavati (v.) • zaposliti (v.) • zapošljavati (v.)

-