» 

diccionario analógico

omgooienmover, moverse, trasladar[Hyper.]

afscheid, breukvlak, vaarweladiós, despedida, partida, separación - uitritsalida - afrit, afslag, heenreis, heenrit, heenweg, reddingsmiddel, uitgang, uitlaatklep, uitrit, uitwegescapatoria, salida[Dérivé]

afnokken, aftaaien, begeven, gaan, heengaan, moven, nokken, opbreken, opdonderen, opduvelen, opflikkeren, ophoepelen, opkramen, opkrassen, oplazeren, opmieteren, oprotten, oprukken, opsodemieteren, opstappen, optrekken, verwijderen, wegwezenir, marchar, partir[Domaine]

betreden, binnendringen, binnengaan, binnenkomen, binnenlopen, binnenrijden, binnenstappen, binnentreden, binnenvaren, buigen, duiken, ingaan, inkomen, instappen, opstappen, verdiepenadentrarse, entrar, entrar en, introducirse, meterse, meterse en, penetrar, penetrar en[Ant.]

ervandoor gaan, vertrekken, weggaanirse, irse, partir, marcharse, partir, salir - pop out (en) - file out (en) - uitstappensalir de un salto - fall out (en) - get off (en) - step out (en) - de schietstoel gebruikenarrojar, expeler, expulsar - undock (en) - afmelden, uitloggenfinalizar la sesión, sacar del sistema, salir del sistema, terminar de operar[Spéc.]

afscheid, breukvlak, vaarweladiós, despedida, partida, separación - uitritsalida - afrit, afslag, heenreis, heenrit, heenweg, reddingsmiddel, uitgang, uitlaatklep, uitrit, uitwegescapatoria, salida[Dérivé]

ressortir (fr)[A Nouveau]

afnokken, aftaaien, begeven, gaan, heengaan, moven, nokken, opbreken, opdonderen, opduvelen, opflikkeren, ophoepelen, opkramen, opkrassen, oplazeren, opmieteren, oprotten, oprukken, opsodemieteren, opstappen, optrekken, verwijderen, wegwezenir, marchar, partir[Domaine]

betreden, binnendringen, binnengaan, binnenkomen, binnenlopen, binnenrijden, binnenstappen, binnentreden, binnenvaren, buigen, duiken, ingaan, inkomen, instappen, opstappen, verdiepenadentrarse, entrar, entrar en, introducirse, meterse, meterse en, penetrar, penetrar en[Ant.]

abandonar (v.) • apagarse (v.) • dejar (v.) • escaparse  • irse (v.) • largarse (v. intr.) • marcharse (v. intr.) • ontsnappen  • partir (v.) • retirarse (v. intr.) • salir (v.) • uitgaan (v.) • uitvoegen (v. intr.)

-