Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.047s
te voet gaan; loop; met de benenwagen gaan — ir a pé[ClasseHyper.]
bewegen, doorreizen, gaan, koersen, tijgen, voortbewegen — andar, caminhar, deslocar-se, ir[Hyper.]
loop — caminhada, ir a pé - hardloopwedstrijd, loop, tippel, wandeling — andada, caminhada - pad — passeio - gang, loopje — andar - loper, voetganger, voetgangster, wandelaar — peão, pedestre[Dérivé]
in . lopen — andar, caminhar - lopen — andar, passear - escorteren, eskorteren — escoltar - aflopen, in... lopen, lopen — andar em - afstappen, banjeren, stappen, stiefelen — andar, caminhar - in . lopen — andar em, andar por[Domaine]
karren, omrijden, rijden — andar, andar de automóvel, ir, viajar[Ant.]
abrir, bailar, batir, caminar, hollar, ir dando, pedalear, pisar, pisotear (es) - lollop (en) - tap (en) - hompelen, schutteren, strompelen — tropicar - lopen, met de benenwagen gaan, te voet gaan — ir a pé - toe (en) - doorslenteren — andar, arrastar-se, caminhar, caminhar penosamente, percorrer, seguir a pé - doorwandelen, omwandelen, ronddarren, rondlopen, rondwandelen, rondzwalken - andar, deambular - sluipen, trippelen — esgueirar-se - waden — vadear - paraderen, schrijden — pavonear-se - slaapwandelen — andar a dormir, sonambular - rondsluipen, sluipen — esgueirar-se - hinken, hobbelen, hompelen, kreupel zijn, manken, mank lopen, mank zijn, met zijn been trekken, strompelen, trekkebenen — coxear - schuifelen — arrastar-se, embaralhar - drentelen, flaneren, kuieren, rondslenteren, slenteren, vertreden, wandelen — deambular, passear, vaguear - kuieren, rondwandelen, slenteren, uitlaten, wandelen — passear, vaguear - op buit uit zijn, rondsluipen — andar à caça, rondar - skulk (en) - roeien, schuddebollen, waggelen — andar bamboleando-se, andar com passo trôpego - aan de wandel zijn, een ommetje maken, een wandeling maken - doorlopen, doorstappen, marcheren, schrijden — andar, caminhar, marchar - grote passen nemen, schrijden — andar, andar a passos largos, caminhar, dar um passo - doorlopen, kuieren, langeafstands wandelen, trekken, vertreden, wandelen — caminhar, fazer caminhadas, passear - afsukkelen, moeizaam vooruitkomen, schuifelen, sjokken, sloffen, sukkelen, voortsjokken, zich voortslepen — arrastar-se, labutar - op de tenen lopen, op de tippen lopen, op de van de topjes tenen lopen, staan — andar, andar em bicos dos pés, andar na ponta dos pés, pôr-se em bicos dos pés - besluipen — andar, caminhar, dar um passo - wegbenen - duizelen, wankelen — cambalear, titubear, vacilar - spartelen — debater-se - klossen, stampen, trappen — bater, calcar, pisar, pisar com força, pisar forte - sjokken, sloffen, sukkelen — andar pesadamente, mover-se, mover-se pesadamente - ijsberen — andar, caminhar, dar um passo, passear - onder de voet lopen, stuktrappen, trappen, vertrappen — andar, caminhar, pisar - andar encurvado, ter postura encurvada - geaffecteerd lopen — requebrar-se - stommelen — andar pesadamente, caminhar - marcheren — andar, caminhar, marchar - andar, caminhar - besteden, doorbrengen, doorkomen, investeren, slijten, spenderen — fazer passar, passar - spacewalk (en)[Spéc.]
loop — caminhada, ir a pé - hardloopwedstrijd, loop, tippel, wandeling — andada, caminhada - pad — passeio - gang, loopje — andar - loper, voetganger, voetgangster, wandelaar — peão, pedestre[Dérivé]
marchable (fr)[QuiPeutSubir~]
strompelen, struikelen, struikelen over, verstappen — andar aos tropeçOes, tropeçar - in . lopen — andar, caminhar - lopen — andar, passear - escorteren, eskorteren — escoltar - aflopen, in... lopen, lopen — andar em - in . lopen — andar em, andar por[Domaine]
karren, omrijden, rijden — andar, andar de automóvel, ir, viajar[Ant.]
andar (v.) • andar,caminhar (v.) • caminhar (v.) • gaan (v.) • ir (v.) • lopen (v.) • treden (v.) • wandelen (v.)
-