Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.078s
mover; mover-se; mexer-se — bewegen; zich bewegen[ClasseHyper.]
remuer le corps (fr)[Classe]
deslocamento, movimento, traslado — beweging, omzetting, stroming, translocatie, transpositie, verplaatsing - locomoção — motoriek, voortbewegen, voortbeweging - locomoção, motricidade — motoriek - movimento — actie, beweging - desplazamiento (es) - turista, viajante — reiziger - mover (en) - locomotivo — bewegings-[Dérivé]
stay in place (en)[Ant.]
circular, constar, espalhar — in omloop komen, uitlekken, voortwoekeren - carry (en) - ajeitar — behoedzaam dragen - pasar zumbando (es) - nadar - swap (en) - seek (en) - ganir - fly (en) - andar, ir, viajar - come (en) - rondspoken - viagem - atravessar, sobrevoar — overtrekken, overvliegen - andar, ir, viagem, viajar - dirigir-se, ir — gaan - do (en) - raft (en) - mover-se — omgaan, op de been - repair, resort (en) - atravessar, cruzar, deslocar-se — kruisen - andar, ir, viajar — bereizen - ir, vir — halen, komen - contornar — omheengaan, omzeilen - trundle (en) - push (en) - travel purposefully (en) - girar, ondular — wapperen, zich buigen, zich krommen - correr terras, eerrar, errar, transmigrar, vadiar, vagabundear, vagar, vaguear — afdwalen, dolen, dwalen, landlopen, omzwerven, ronddolen, ronddwalen, rondtrekken, rondzwerven, trekken, zwalken, zwerven - andar, caminhar — in . lopen - ir, serpear, serpentear, vagar — kronkelen, meanderen, slingeren, zich slingeren - sprinten, spurten - andar em camera lenta, arrastar-se, arrojar-se, mover-se em camera lenta, rastejar, rastejar-se, serpear, trepar — zich wurmen - engalfinhar-se — zich verdringen - deslizar, escorregar, resvalar — glijden, schuiven - rodar — rollen - deslizar, escorregar — scheren - saltar — kaatsen, ketsen, stuiten, stuiteren - voar - flutuar, nadar, vagar — aan de oppervlakte drijven, afdrijven, bovendrijven, dobberen, drijven, hangen, meedrijven, opstuiven, stuiven, zweven - play (en) - nadar — dobberen, drijven, zwemmen - andar, andar,caminhar, caminhar, ir — gaan, lopen, treden, wandelen - seguir a bifurcação, virar — afslaan, draaien, een bocht maken, indraaien, keren, omdraaien, omkeren, omleggen, omwenden - omreizen - slice into, slice through (en) - errar, extraviar-se, ser levado, vagar — afdwalen, bedekken, loslopen, meedrijven, verdolen, verdwalen - run (en) - andar, caminhar — afstappen, banjeren, stappen, stiefelen - viajar de carro — berijden, per auto reizen - andar, rodar — rijden - esquiar — skiën - voar — vliegen - deslocar-se a vapor, mover-se a vapor — stomen - rolar na pista — taxiën - transportar en transbordador (es) - andar, ir, montar, subir, viajar — beklimmen, berijden, rijden - prance (en) - boiar, nadar — overzwemmen, zwemmen - ascender, subir — klimmen, omhooggaan, omhoogkomen, opgaan, opkomen, optrekken, opvaren, stijgen - levantar-se, subir - baixar, descer, pousar — afdalen, afgaan, bliksemen, dalen, donderen, donderstralen, duvelen, flikkeren, kletteren, kukelen, lazeren, mieteren, neerkletteren, ploffen, sodemieteren, vallen, zakken - bajar, caerse, descender (es) - ziguezaguear — zigzaggen - seguir — achternarijden, narijden, volgen - adiantar, andiantar, ganhar terreno — aflopen op, avanceren, doorlopen, doormarcheren, oprukken, toelopen op, voortgaan, voortschrijden, voorttrekken, vooruitgaan, zich voortbewegen - andar, decair, recuar, retirar-se, retroceder, sumir, voltar atrás — achteruitgaan, achteruitlopen, achteruitschuiven, achteruitstappen, achteruitwijken, intrekken, terugtrekken, terugwijken, wegtrekken, zich terugtrekken - retrograde (en) - adiantar-se, avançar, ir, progredir, prosseguir, seguir — continueren, doorlopen, gecontinueerd, vervolgen, voortbouwen, voortgezet, voortzetten - recuar — achteruit doen gaan, achteruitgaan, achteruitrijden, achteruitwijken, terugkrabbelen - filmar, girar em movimento panorâmico — zwenken - seguir — achternarijden, nakomen, narijden, volgen - à frente ir, anteceder — voorafgaan, voorafgaan aan, voorgaan, vooruitgaan - correr atrás, perseguir, rastejar, seguir, seguir o rasto de — aangaan achter, achternagaan, achternalopen, achternarijden, achterna zitten, achtervolgen, dekken, het spoor volgen van, opdrijven, schaduwen, volgen - devolver, regressar, retornar, voltar — inrukken, teruggaan, terugkeren, terugkomen, terugkomen op, teruglopen, terugsturen, weeromkomen - descarrilar, descarrilhar — derailleren, ontsporen, uit het spoor raken - zwermen - acompanhar, seguir — begeleiden, escorteren, geleiden, meegaan, meegaan met, meekomen met, meelopen met, meereizen, meetrekken, meevaren, vergezellen - billow (en) - circular — circuleren - circular — cirkelen, omcirkelen - angle (en) - atravessar - ir, passar de largo, passar por — langskomen, langsrijden, passeren, voorbijgaan, voorbijkomen, voorbijlopen, voorbijrijden, voorbijvaren - acelerar, apressar, apressar-se, despachar-se - conduzir com excesso de velocidade — te snel rijden - zoom (en) - drive (en) - andar a toda a pressa, apressar, ir, voar — afstuiven, doorsnellen, doorvliegen, ijlen, jakkeren, koersen, racen, razen, reppen, snellen, spoeden, stormen, storten, stuiven, vliegen, voorbij flitsen, zoeven - arrastar-se — afsjouwen, afsukkelen, slepen, strompelen - transportar en transbordador (es) - hiss, whoosh (en) - wippen - disparar, fiar, ir na mecha — crossen, pezen, racen, scheuren, sjezen, voortdaveren - circuit (en) - lance (en) - omlopen, omtrekken, rondgaan - voortplanten - draw (en) - overstappen - swash (en) - andar, caminhar, passear — harddraven - andar, pisar — begaan, betreden, stappen, trappen - andar - suizen - andar — zich afscheiden, zich terugtrekken - assobiar, silvar, zunir — fluiten, zoeven - island hop (en) - abrir caminho, sulcar - cambalear — slingeren - joeirar, peneirar - fall (en) - drag (en) - run (en) - bang (en) - precess (en) - andar, ir, viajar - andar, ir, viajar — rijden - snowshoe (en) - beetle (en) - pull (en) - nadar - tram (en) - caravan (en)[Spéc.]
mouvant (fr)[QuiEst]
motilité (fr)[Nominalisation]
deslocamento, movimento, traslado — beweging, omzetting, stroming, translocatie, transpositie, verplaatsing - locomoção — motoriek, voortbewegen, voortbeweging - locomoção, motricidade — motoriek - movimento — actie, beweging - desplazamiento (es) - turista, viajante — reiziger - mover (en) - vamos a isto — daar gaat 'ie - locomotivo — bewegings-[Dérivé]
viajar — doorreizen, op trektocht gaan, reizen, rondreizen, rondtrekken, toeren, trekken[Cause]
direcionar, dirigir, esterçar, gerir, governar — bijsturen, stevenen, sturen - alcançar, chegar, chegar a — bereiken, komen tot, raken, uitkomen op, uitlopen op - faltar — verzuimen - deslocar, mover, remover — bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzetten[Domaine]
mudar de casa, sair — verhuizen, vertrekken - subir, trepar — beklauteren, beklimmen, bestijgen, klimmen, klimmen in, klimmen op, omhooggaan, omhoogklimmen, opklimmen, opstijgen, stijgen - afundar-se, colocar-se, descer, pôr-se — neergaan, ondergaan, ondergang, zinken - afundar, afundar-se — afzakken, kelderen, neergaan, ondergaan, zakken, zinken - decorrer, expirar, ir, passar — doorkomen, ertussen liggen, omgaan, omkomen, slijten, verglijden, verlopen, verstrijken, vervlieden, vervliegen, vlieden, vliegen, voorbijgaan, voorbijglijden[Analogie]
stay in place (en)[Ant.]
andar (v.) • bewegen (v.) • caminhar (v.) • deslocar-se (v.) • doorreizen (v.) • gaan • ir (v.) • koersen (v. trans.) • tijgen (v.) • voortbewegen (v. trans.)
-