Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.016s
verhangen; verplaatsen; verschuiven; verzetten; verleggen — rehang; displace; shunt; move[ClasseHyper.]
gaan, kenteren, keren, lopen, marcheren, omslaan, veranderen, verlopen, wisselen — alter, change[Hyper.]
beweging, mechaniek — motility, motion, move, movement[Dérivé]
uitschieten — move involuntarily, move reflexively - quicken - stretch, stretch out - klakken, klikken, klikklakken, knippen — click, flick, snap - bend, flex - om zich heen grijpen, verspreid worden, voortwoekeren, zich uitbreiden, zich verbreiden, zich verspreiden — broaden, get about, get around, get round, proliferate, propagate, spread, spread like wildfire - zich uitstrekken — reach, reach out - potter, potter around, putter, putter around - dansen — dance, trip the light fantastic, trip the light fantastic toe - terugvallen — drop back - hit the deck, hit the dirt - gravitate - fly - inschikken, opschikken, opschuiven, opzij gaan, verschikken, voorrang geven — ease up, give, give way, move aside, move over, move up, sidestep, turn aside, yield - cut to - stampen — lurch, pitch, shift - hobbelen, schokken, voortschokken — jar, jolt - wegduiken — duck - dobberen — bob - wallow, welter - aftroggelen, kronkelen, spartelen, trappelen — squirm, twist, worm, wrestle, wriggle, writhe - wankelen — coggle, wobble - sashay, sidle - schuchter lopen, zich een weg banen — sidle, thread - rollen, slingeren, strijken — sail, sweep - brush, sweep - wiebelen — waggle, wamble - chop - reciprocate - zwaaien — move back and forth - nod - beat, pulsate, quiver - kloppen, slaan, stampen — beat, pound, thump - wankelen — seesaw, teeter, totter - bokken, liften — buck, hitch, jerk - geren, glooien, kantelen, neigen, omrollen, wentelen — cant, cant over, pitch, slant, tilt - wankelen — careen, shift, tilt, wobble - door, karnen, woelen, zieden — boil, churn, moil, roil - doorslippen, sluipen — slip, steal - afschudden, agiteren, drillen, in beweging brengen, rammelen, schudden — agitate, shake - trillen, vibreren — vibrate - jerk, twitch - flip, twitch - breken — click, snap - agiteren, roeren, verroeren — agitate, budge, shift, stir - opwekken — arouse, stir - dans, dansen, dansje — dance - strompelen, struikelen, struikelen over, verstappen — stumble, stumble over, trip, trip over - wankelen — falter, waver - afgolven, krullen, wapperen, wuiven, zwaaien — flap, roll, undulate, wave - krioelen — mill, mill about, mill around - draaien, omgaan, zich omdraaien — turn - opschrikken, opspringen, schrikken — jump, overkill, start, startle - mope, mope around - beklauteren, beklimmen, bestijgen, opstijgen — bestride, climb on, get on, hop on, jump on, mount, mount up - climb - bespringen, omhoog springen, overslaan, springen, springen over, verspringen, zich werpen — bound, hop, jump, jump over, leap, leap over, spring, vault - wegspringen — bolt - get down - meenemen, nemen — assume, strike, take, take up - schommelen, wippen — seesaw - ontsnappen, uitgaan, uitvoegen — exit, get out, go out, leave, quit - afscheid nemen, afsplitsen, uiteengaan, uit elkaar gaan, zich delen, zich scheiden — divide, part, part company, separate, split - uiteenlopen — diverge - lean, list - doedelen — tumble, whirl, whirl around - close, come together - druk in de weer zijn, roezemoezen, roezen — bustle, bustle about, hustle - niet stil kunnen zitten, spelen, stoeien — fidget - beiden, de tijd nemen, dralen, dreutelen, lijmen, lijntrekken, neutelen, talmen, teuten, treuzelen, tutten — dawdle, linger, take one's time - bang worden, huiveren, ineenduiken, ineenkrimpen, ineenschrompelen, krullen, schrikken, terugdeinzen voor, terugschrikken — become afraid, become scared, cower, cringe, crouch, flinch, funk, get afraid, get scared, quail, recoil, shrink, squinch, take fright, wince - denderen, inkwakken, uitvallen — hurl, hurtle, lunge, thrust - stoten — swoop - lopen, stromen, vloeien — flow, flux - lekken, lopen, stromen, uitlopen, uitmonden, uitstromen, uitvloeien, vallen, vervloeien, vlieten, vloeien — course, feed, flow, leak, run, stream - flurry - streak - heave - crash - thunder - snap - klapperen — beat, flap - fling - hinkelen, hinken, hinkepinken, hippelen, hippen, huppen, pikkelen, wippen — hop - draaien — turn - ontwijken, opzijgaan, uit de weg gaan, uitwijken, wegspringen, wijken — dodge, get out of the way, jump away, leap away, sidestep - ontwijken, snel uittrekken, wegglippen, zich uit de voeten maken — dodge, make oneself scarce - throw - aan de kant gaan, laten passeren, opzij gaan, opzij stappen, plaats maken, plaats maken voor — allow to pass, let through, make room, make space, make way, overlook, stand aside, step aside - laten rijden — dance - grab - cut - close - doorkoken — roll, seethe - deponeren, doen, leggen, neerleggen, neerzetten, opstellen, poseren, steken, stoppen, zetten — lay, place, pose, position, put, set - aandrijven, bewegen, stuwen, voortbewegen — impel, propel - migreren, verhuizen, verkassen — move, move house - beven — quake, tremor - overbrengen, transporteren, vervoeren, voeren — transport - samenbrengen, samenkomen — congregate - strike out - jump, jump off, leap - slip[Spéc.]
beweging, mechaniek — motility, motion, move, movement[Dérivé]
rondsturen, rondzenden, verspreiden — circulate, mobilise, mobilize - bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzetten — displace, move, rehang, shunt - move out, remove, take out[Cause]
sparren, trainen — exercise, train, -work, work out - dragen — bear - enten, inenten, overenten, overplanten, transplanteren — graft, transplant - aanduwen, douwen, drukken, duwen, opschuiven, persen — force, push[Domaine]
-