» 

diccionario analógico

uitschietenmove involuntarily, move reflexively - quicken - stretch, stretch out - klakken, klikken, klikklakken, knippenclick, flick, snap - bend, flex - om zich heen grijpen, verspreid worden, voortwoekeren, zich uitbreiden, zich verbreiden, zich verspreidenbroaden, get about, get around, get round, proliferate, propagate, spread, spread like wildfire - zich uitstrekkenreach, reach out - potter, potter around, putter, putter around - dansendance, trip the light fantastic, trip the light fantastic toe - terugvallendrop back - hit the deck, hit the dirt - gravitate - fly - inschikken, opschikken, opschuiven, opzij gaan, verschikken, voorrang gevenease up, give, give way, move aside, move over, move up, sidestep, turn aside, yield - cut to - stampenlurch, pitch, shift - hobbelen, schokken, voortschokkenjar, jolt - wegduikenduck - dobberenbob - wallow, welter - aftroggelen, kronkelen, spartelen, trappelensquirm, twist, worm, wrestle, wriggle, writhe - wankelencoggle, wobble - sashay, sidle - schuchter lopen, zich een weg banensidle, thread - rollen, slingeren, strijkensail, sweep - brush, sweep - wiebelenwaggle, wamble - chop - reciprocate - zwaaienmove back and forth - nod - beat, pulsate, quiver - kloppen, slaan, stampenbeat, pound, thump - wankelenseesaw, teeter, totter - bokken, liftenbuck, hitch, jerk - geren, glooien, kantelen, neigen, omrollen, wentelencant, cant over, pitch, slant, tilt - wankelencareen, shift, tilt, wobble - door, karnen, woelen, ziedenboil, churn, moil, roil - doorslippen, sluipenslip, steal - afschudden, agiteren, drillen, in beweging brengen, rammelen, schuddenagitate, shake - trillen, vibrerenvibrate - jerk, twitch - flip, twitch - brekenclick, snap - agiteren, roeren, verroerenagitate, budge, shift, stir - opwekkenarouse, stir - dans, dansen, dansjedance - strompelen, struikelen, struikelen over, verstappenstumble, stumble over, trip, trip over - wankelenfalter, waver - afgolven, krullen, wapperen, wuiven, zwaaienflap, roll, undulate, wave - krioelenmill, mill about, mill around - draaien, omgaan, zich omdraaienturn - opschrikken, opspringen, schrikkenjump, overkill, start, startle - mope, mope around - beklauteren, beklimmen, bestijgen, opstijgenbestride, climb on, get on, hop on, jump on, mount, mount up - climb - bespringen, omhoog springen, overslaan, springen, springen over, verspringen, zich werpenbound, hop, jump, jump over, leap, leap over, spring, vault - wegspringenbolt - get down - meenemen, nemenassume, strike, take, take up - schommelen, wippenseesaw - ontsnappen, uitgaan, uitvoegenexit, get out, go out, leave, quit - afscheid nemen, afsplitsen, uiteengaan, uit elkaar gaan, zich delen, zich scheidendivide, part, part company, separate, split - uiteenlopendiverge - lean, list - doedelentumble, whirl, whirl around - close, come together - druk in de weer zijn, roezemoezen, roezenbustle, bustle about, hustle - niet stil kunnen zitten, spelen, stoeienfidget - beiden, de tijd nemen, dralen, dreutelen, lijmen, lijntrekken, neutelen, talmen, teuten, treuzelen, tuttendawdle, linger, take one's time - bang worden, huiveren, ineenduiken, ineenkrimpen, ineenschrompelen, krullen, schrikken, terugdeinzen voor, terugschrikkenbecome afraid, become scared, cower, cringe, crouch, flinch, funk, get afraid, get scared, quail, recoil, shrink, squinch, take fright, wince - denderen, inkwakken, uitvallenhurl, hurtle, lunge, thrust - stotenswoop - lopen, stromen, vloeienflow, flux - lekken, lopen, stromen, uitlopen, uitmonden, uitstromen, uitvloeien, vallen, vervloeien, vlieten, vloeiencourse, feed, flow, leak, run, stream - flurry - streak - heave - crash - thunder - snap - klapperenbeat, flap - fling - hinkelen, hinken, hinkepinken, hippelen, hippen, huppen, pikkelen, wippenhop - draaienturn - ontwijken, opzijgaan, uit de weg gaan, uitwijken, wegspringen, wijkendodge, get out of the way, jump away, leap away, sidestep - ontwijken, snel uittrekken, wegglippen, zich uit de voeten makendodge, make oneself scarce - throw - aan de kant gaan, laten passeren, opzij gaan, opzij stappen, plaats maken, plaats maken voorallow to pass, let through, make room, make space, make way, overlook, stand aside, step aside - laten rijdendance - grab - cut - close - doorkokenroll, seethe - deponeren, doen, leggen, neerleggen, neerzetten, opstellen, poseren, steken, stoppen, zettenlay, place, pose, position, put, set - aandrijven, bewegen, stuwen, voortbewegenimpel, propel - migreren, verhuizen, verkassenmove, move house - bevenquake, tremor - overbrengen, transporteren, vervoeren, voerentransport - samenbrengen, samenkomencongregate - strike out - jump, jump off, leap - slip[Spéc.]

beweging, mechaniekmotility, motion, move, movement[Dérivé]

rondsturen, rondzenden, verspreidencirculate, mobilise, mobilize - bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzettendisplace, move, rehang, shunt - move out, remove, take out[Cause]

sparren, trainenexercise, train, -work, work out - dragenbear - enten, inenten, overenten, overplanten, transplanterengraft, transplant - aanduwen, douwen, drukken, duwen, opschuiven, persenforce, push[Domaine]

hangen, hechten, staan, stilstaan, stilzitten, stoppen, vastliggen, vastzittencome to a halt, come to a standstill, come to a stop, halt, pull up, stand still, stop[Ant.]

move (v.) • omgooien (v.) • throw (v.)

-