Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.016s
détester (fr)[Classe]
afgrijzen, afkeer, afschuw, aversie, gruwel, haat, walging — abominación, aborrecimiento, asco, aversión, execración, grima, hastío, horror, odio, repugnancia - haat, haatgevoel, haatgevoelens, hekel, vijandschap — detestación, odio - hater[Dérivé]
geven, hechten, houden, houden van, zijn — adorar, amar, querer[Ant.]
gruwen van, haten, verafschuwen, verketteren, wars zijn van — abominar, aborrecer, asquear a uno, dar asco a uno, detestar, execrar, odiar, tener aversión a - depreciëren, geringschatten, minachten, neerkijken, neerzien, spugen, verachten, verfoeien, versmaden — desdeñar, despreciar, menospreciar, tener en poco[Spéc.]
afgrijzen, afkeer, afschuw, aversie, gruwel, haat, walging — abominación, aborrecimiento, asco, aversión, execración, grima, hastío, horror, odio, repugnancia - haat, haatgevoel, haatgevoelens, hekel, vijandschap — detestación, odio - hater[Dérivé]
geven, hechten, houden, houden van, zijn — adorar, amar, querer[Ant.]
abominar (v.) • aborrecer (v.) • detestar (v.) • haten (v.) • kotsen (v. intr.) • odiar (v.) • verachten (v.) • verafschuwen (v.) • verfoeien (v.)
-