wise up (en) - aanleren, bijbrengen, doceren, instrueren, leren, lesgeven, les geven, onderrichten, onderricht geven, onderwijzen — anleiten, beibringen, dozieren, eintrichtern, instruieren, lehren, unterrichten, Unterricht erteilen, Unterricht geben, unterweisen - apprise, apprize, instruct (en) - inoculate (en) - op de hoogte stellen — mitteilen - waarschuwen — warnen - aangeven — anzeigen - betrekken bij, op de hoogte brengen, op de hoogte brengen van, op de hoogte stellen van, oriënteren — Bescheid sagen, einweihen, in Kenntnis setzen von, ins Bild setzen, verständigen, verständigen über, verständigen von - update (en) - in de verkeerde richting sturen, misleiden, verkeerd inlichten, verkeerd sturen — falsch berichten, fehlinformieren, in die falsche Richtung schicken, verleiten - als onbelangrijk afdoen, bagatelliseren — bagatellisieren, untertreiben, wenig Aufhebens machen um - aanklagen, bedriegen, berichten, beschijten, doorvertellen, geselen, hekelen, klappen, klikken, loslaten, roddelen, uit de school klappen, verklappen, verklikken, verlullen — berichten, klatschen, petzen, singen, verpetzen, verzinken, weitererzählen, weitersagen - desillusioneren, ontgoochelen - waarschuwen — warnen - aanraden, adviseren, informeren, inlichten, laten weten, mededelen, waarschuwen — benachrichtigen, mitteilen, wissen lassen, zutragen - bekend maken, kennis nemen — einarbeiten, vertraut machen - influisteren, souffleren, uitblazen, voorzeggen — anmahnen, einblasen, einflüstern, einsagen, erinnern, gemahnen, soufflieren, vorsagen - opperen — erlauben - inleiden, introduceren, presenteren, voorstellen — aufstellen, einbringen, einführen, präsentieren, vorlegen, vorstellen - berouwen, betreuren, spijten — bedauern - attenderen, duiden, laten zien, tonen — anzeigen, deuten, hinweisen, zeigen - indicate (en) - naheliegen, nahe liegen - nark (en) - duiden, expliceren, expliciteren, expliqueren, exponeren, preciseren, toelichten, uiteendoen, uiteenzetten, uitleggen, verdietsen, verduidelijken, verhelderen — aufklären, erklären, erläutern - waarschuwen, zeggen — erzählen - verhalen, vertellen — berichten, erzählen, im einzelnen erzählen - narrate (en) - berichten, beschrijven, gewagen, melden, omschrijven, rapporteren, rapport uitbrengen, rechtvaardigen, verantwoorden, verder vertellen, vermelden, verslaan, verslag doen van, verslag uitbrengen — ausplaudern, berechtigen zu, Bericht abstatten, berichten, berichten über, Bericht erstatten, Bericht erstatten über, darlegen, darstellen, herumtragen, melden, rechtfertigen, referieren, schildern, sprechen, verantworten, weitertragen - aangeven, declareren, gewagen, melden, rapporteren, vermelden - verslaan — berichten über - aandienen, aankondigen, aanmelden, afkondigen, annonceren, bekendmaken, bekend raken, gewagen, inleiden, inluiden, melden, notificeren, notifiëren, publiceren, rapporteren, vermelden — ankündigen, anmelden, ansagen, beibringen, kundgeben, verkünden, verkündigen, vermelden - ontnuchteren — befreien - tegenwerpen, uitduiden — hinweisen - aantonen, bewijzen, blijk geven van, getuigen, getuigen van, getuige zijn bij, hardmaken, staven — aussagen, bezeugen, Ergebnis sein das von, unter, zeugen, Zeuge sein bei[Spéc.]

info, informatie, inl., inlichtingen, kondschap — Information - data, info, informatie, inl., inlichting, inlichtingen, kondschap, voorlichting — Aufklärung, Auskunft, Auskünfte, Belehrung, Erkundigung, Info, Information, Nachfrage - mededeling - data, gegevens — Datenmenge - informant, zegsman — Gewährsmann - informant, informante, zegsman, zegsvrouw — Gewährsmann, Hintermann, Informant, Informantin, Zeuge, Zeugin - instructief, instruktief, leerrijk, leerzaam — aufschlußreich, belehrend, informativ, instruktiv, lehrreich - verhelderend — aufschlußreich - informatief — informativ[Dérivé]

bekanntgeben (v. trans.) • bekanntmachen (v. trans.) • benachrichtigen (v. trans.) • informeren (v. trans.) • informieren (v. trans.) • in Kenntnis setzen (v.) • inlichten (v. trans.) • kennen (v.) • mededelen (v. trans.) • meedelen (v. trans.) • mitteilen (v. trans.) • op de hoogte stellen (v.) • orientieren (v.) • unterrichten (v.) • verwittigen (v.)