Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.032s
denken, dunken, overdenken — cerebrate, cogitate, think[Hyper.]
beoordeling, het berekenen, inschatting, quotum — assessment, judgement, judgment - jurering — judgement, judging, judgment - beoordelaar, jurylid, rechter, richter — evaluator, judge - schattings, taxatie- — appraising, evaluative[Dérivé]
inschalen, plaatsen — add value to, grade, order, place, range, rank, rate - opstellen — stand - goedkeuren, voelen — approve - afkeuren, desapproberen, desavoueren, diskwalificeren, gispen, laken, misprijzen — disapprove - goedachten, goeddunken, kiezen — choose - prejudiciëren, voorbarig oordelen — prejudge - dankbaar zijn voor, evalueren, koersen, meten, monsteren, nabespreken, opnemen, ramen, schatten — appraise, assess, evaluate, examine, measure, valuate, value - herschatten, overschatten — reappraise - afstoten, afweren, afwijzen, niet ontvankelijk verklaren, verwerpen, wegwuiven — reject, ward off, wave aside - aannemen, aanvaarden, geloven, honoreren — accept, credence - menen, vinden, zeggen — believe, conceive, consider, think - berekenen, uitwerken, wedden — calculate, count on, estimate, figure, forecast, reckon, weigh, weigh up - anticiperen, vooruitlopen — expect - aanwrijven, hechten, toedichten, toekennen, toerekenen, toeschrijven — ascribe, assign, attribute, impute - assign, attribute - afkeuren, desapproberen, desavoueren, diskwalificeren — disapprove, reject - aangeven, verklaren — adjudge, declare, hold - bespreken, herbezinnen, inspecteren, recenseren — critique, review - laten zakken, tegenvallen — fail - pass - doorvragen, examineren, ondervragen, overhoren, proberen, test, testen, toetsen, uitproberen, uittesten — essay, examine, prove, test, try, try out - aansluiten bij zich, bijspringen, opkomen voor — align, array, stand up for, take someone's part[Spéc.]
beoordeling, het berekenen, inschatting, quotum — assessment, judgement, judgment - jurering — judgement, judging, judgment - beoordelaar, jurylid, rechter, richter — evaluator, judge - te oordelen naar — judging from, to judge from[Dérivé]
aanmerken, aanmerkingen maken op, afkeuren, becritiseren, bekritiseren, bekritizeren, beoordelen, hekelen, kritiek hewbben op, kritiek leveren op, kritiseren, recenseren, terechtwijzen — censure, criticise, criticize, knock, pick apart, pick holes in, reprove - onbewoonbaar verklaren — condemn - vrijpleiten — acquit, assoil, clear, discharge, exculpate, exonerate - schuldig bevinden, schuldig verklaren, veroordelen — convict, find guilty, pronounce guilty[Domaine]
aankijken (v. trans.) • bekijken (v. trans.) • bemiddelen (v.) • beoordelen (v.) • berekenen (v.) • beschouwen (v. trans.) • bezien (v. trans.) • een oordeel vellen over • estimate • evaluate (v.) • inschatten (v. trans.) • judge (v. trans.) • oordelen (v.) • pass judgment (v.) • schatten • taxeren (v. trans.) • veroordelen (v.) • zien (v.)
-