» 

diccionario analógico

bakken, opbakkenbacken - aanbraden, bruinbakken, bruinen, bruineren, fruitenanbraten, bräunen, rösten, schwitzen - coddle (en) - gezouten, inpekelen, inzouten, marineren, pekelen, zouten - opwarmen in de magnetronin der Mikrowelle erhitzen oder kochen - blancherenblanchieren - verpieterenverbraten, verkochen - frikassieren - stovendämpfen, dünsten, schmoren - braden, roosterenbraten, brutzeln, rösten - braiseren, smorenschmoren - bakken, braden, uitbakkenbraten, frittieren - grillen, grilleren, roosterengrillen - stomenandünsten, dämpfen, dünsten - pressure-cook (en) - pocherenpochieren[Spéc.]

het koken, keuken, kook-, kookkunstKochen, Kochkunst, Küche - cuisinier, keukenmeid, keukenprinses, kok, kokkinKoch, Koch/Köchin, Köchin[Dérivé]

cuisson (fr) - cuite (fr) - het bakkenBacken[Nominalisation]

inbranden, uitgloeienenthärten - recuire (fr)[A Nouveau]

cuiseur (fr)[CeQui~]

cuiseur (fr)[PersonneQui~]

rociar (es) - mask (en) - bereiden, brouwen, klaarmaken, koken, toebereidenkochen - kokenkochen[Domaine]

backen (v. trans.) • bakken (v. trans.) • bereiden (v.) • braden (v. trans.) • braten (v. trans.) • brodeln (v. intr.) • brouwen (v. trans.) • garen (v.) • klaarmaken (v. trans.) • kochen (v. trans.) • koken (v. trans.) • sieden (v. intr.) • toebereiden (v.)

-