» 

diccionario analógico

prikkelenenconar, irritar - aanblazen, aanjagen, aanstoken, aanwakkeren, doen ontvlammen, opporren, opstoken, stokenarder, inflamar - degraderen, terugstellen, terugzetten, verliederlijkenabaratar, alterar, alterarse, degradar, degradarse[Spéc.]

agravación, agravamiento, agudización[Nominalisation]

aggravating, exacerbating, exasperating (en) - exacerbeur (fr)[Qui~]

worsening (en) - verergeringexacerbación[Dérivé]

beteren, beter maken, bijspijkeren, bijstellen, bijwerken, perfectioneren, vervolmakenmejorar, perfeccionar[Ant.]

agravar (v. trans.) • agravarse (v. pron.) • agudizar (v. trans.) • agudizarse (v. pron.) • avivar (v.) • deteriorar (v. trans.) • empeorar (v. trans.) • erger maken (v. trans.) • escaleren (v.) • hacer peor (v. trans.) • slechter maken (v. trans.) • verergeren (v. trans.) • verscherpen (v. trans.) • verslechteren (v. trans.) • verzwaren (v. trans.)

-