» 

diccionario analógico

bundle, practice bundling (en) - dormitar (es) - uitslapenausschlafen, sich ausschlafen - winterslapenüberwintern - aestivate, estivate (en)[Spéc.]

slaapkop, slaapmuts, slaapster, slaapzak, slaperSchlafende, Schlafender, Schläfer, Schläferin, Schlafmütze, Schlafratte, Schlaftier[PersonneQui~]

dormant (fr)[Qui~]

sueño (es) - slaperSchläfer, Schläferin - nachtrust, rust, slaapSchlaf, Schlummer - siesta (es) - slaapRuhe, Schlummer[Dérivé]

in slaap brengen, in slaap doen vallen, in slaap susseneinlullen, einschläfern, zum Einschlafen bringen[Cause]

verslapen, zich verslapensich verpennen, sich verschlafen, verpennen, verschlafen - ronken, snurkensägen, schnarchen - ontwaken, opwekken, wakker maken, wakker worden, wekkenaufwachen, aufwecken, erwachen, erwecken, wecken - dromenträumen[Domaine]

wakenwachen, wach sein[Ant.]

bronzen (v.) • filzen (v. intr.) • in slaap zijn (v. intr.) • keveren (v.) • knorren (v. intr.) • maffen (v. intr.) • meuren (v.) • pennen (v. intr.) • pitten (v. intr.) • pofen (v. intr.) • schlafen (v. intr.) • schlummern (v. intr.) • slapen (v. intr.) • sluimeren (v. intr.) • snurken (v. intr.)

-