Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.047s
ziekteverschijnsel — symptom[ClasseHyper.]
bewijs, bewijsmateriaal — evidence, grounds - bewijs, blijk, getuige, getuigenis, proef, proefje, proeve, teken — evidence[Hyper.]
symptomatisch — diagnostic, symptomatic - symptomatisch — symptomatic[Dérivé]
crepitation rale - hypermenorrhea, hypermenorrhoea, menorrhagia - alkalinuria, alkaluria - eosinopenia - haemoglobinemia, hemoglobinemia - bloedspuwing, longbloeding — haemoptysis, hemoptysis, long haemorrhage, long hemorrhage, pulmonary haemorrhage, pulmonary hemorrhage, spitting of blood - hyperlipaemia, hyperlipemia, hyperlipidaemia, hyperlipidemia, hyperlipoidaemia, hyperlipoidemia - albuminuria, proteinuria - aminoaciduria - ammoniuria - Jacquemier's sign - Kayser-Fleischer ring - keratomalacia - Kernig's sign - acetonemia, ketonemia, ketosis - Koplik's spots - glycosuria - lymphuria - monocytosis - thrombocytosis - ochronosis - hypercalcaemia, hypercalcemia - hypocalcaemia, hypocalcemia - hypercalcinuria, hypercalciuria - hypercholesteremia, hypercholesterolemia - hyperkalemia - hypokalemia - kaliuresis, kaluresis - natriuresis - hypoproteinemia - hypernatraemia, hypernatremia - hyponatremia - hypersplenism - acetonuria, ketoaciduria, ketonuria - amenorree, amenorroe — amenia, amenorrhea, amenorrhoea - aura — aura - chloasma, mask of pregnancy, melasma - clubbing - cyanosis — cyanosis - diuresis — diuresis - prodroma, prodrome - syndroom, ziektebeeld — syndrome - effect - abces, etterbuil, ettergezwel, etterzak, ulcus, verzwering, zweer — abscess - etter, pus — purulence, purulency - exophthalmos - festination - bontvoering — furring - haematuria, hematuria - haemoglobinuria, hemoglobinuria - haemosiderosis, hemosiderosis - nebula - het niezen, nies — sneeze, sneezing, sternutation - buil, bult, opzwelling, verdikking, zwelling — bump, lump, puffiness, swelling - bubo - paralyse, paralysie, verlamming — palsy - pyuria - hyperglycemie — hyperglycaemia, hyperglycemia - hypoglycemie — hypoglycaemia, hypoglycemia - galzucht, geelzucht, icterus — icterus, jaundice - congestie, opstopping — congestion - eruption - analgesie, analgie, gevoelloosheid, ongevoeligheid — numbness - kwaad, leed, lijden, pijn, zeer — ache, distress, hurting, misery, pain, suffering - paraesthesia, paresthesia - postnasal drip - hartvergroting, hartverwijding — cardiomegaly, enlarged heart, megacardia, megalocardia - cardiac murmur, heart murmur, murmur - hartklop, hartklopping, hartslag — heartbeat, palpitation, palpitation of the heart, tachycardia - brandend maagzuur — heartburn, pyrosis - flush, hot flash - dyspepsie, indigestie, slechte spijsvertering — dyspepsia, indigestion, stomach upset, upset stomach - brand, inflammatie, ontsteking, opvlieger, opvlieging — inflammation, redness, rubor - chill, crazing, shivering, strainlining - ague, chill, chills and fever - hoest, hoestbui — cough, coughing - hik — hiccough, hiccup, hiccups, singultus - meningism - misselijkheid, onpasselijkheid, ziekbed — nausea, sickness - cardialgie, jicht, kramp, krimping, maagkramp, spasme, spierkramp — cramp, muscle spasm, spasm - litteken, wondteken — cicatrice, cicatrix, scar - hardening - floater, muscae volitantes, musca volitans, spots - koorts, koortstoestand, verhoging — febricity, febrility, fever, feverishness, pyrexia, temperature - atrofie — atrophy, wasting, wasting away - ademstilstand — apnea, apnoea, free-diving - aamborstigheid, dyspneu, kortademigheid — dyspnea, dyspnoea - constipatie, hardlijvigheid, konstipatie, obstipatie, verstopping — constipation, irregularity - buikloop, darmklachten, darmstoornissen, diarree, kakkerij, poeperij, racekak, schijterij, spuitpoep — diarrhea, diarrhoea, looseness, looseness of the bowels - draaiing, duizeligheid, duizeling, hoogtevrees, suizeling — dizziness, dizzy spell, giddiness, lightheadedness, vertigo - anemie, bleekzucht, bloedarmoede, bloedeloosheid, chlorose, corvee, gezapigheid, moeheid, vermoeidheid, vermoeienis — anaemia, anemia, inanimateness, inanimation, lifelessness - aamborstigheid, ademnood, benauwdheid, gehijg, kortademigheid — breathlessness, difficulty in breathing, laboured breathing, lack of breath, shortness of breath, short-windedness, wheeziness - abstinentieverschijnsel, onthoudingsverschijnsel, onthoudingsverschijnselen, ontwenningsverschijnsel, ontwenningsverschijnselen — withdrawal symptom - hydrophobia - areflexia - myoglobinuria - oliguria - eosinophilia - rhinorrhea - steatorrhea - inspiratory stridor, stridor - oorsuizen, oorsuizing — tinnitus - uratemia - uraturia - uricaciduria[Spéc.]
symptomatisch — symptomatic[Dérivé]
symptom (n.) • symptoom (n.) • ziekteverschijnsel (n.)
-