Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.016s
lesión; daño; traumatismo — kwetsing; kwetsuur; laesie; letsel; trauma; contusie; kneuswond; kneuzing[ClasseHyper.]
falta de salud, problema de salud — indispositie, slechte gezondheid[Hyper.]
doler, padecer de, sentir dolor, sufrir, sufrir de, tener dolor — lijden aan, opvreten, pijn hebben, vergaan - herir — blesseren, kwetsen, verwonden - traumatizar — aangrijpen, aanpakken, onthutsen, ontstellen, ontzetten, schokken, traumatiseren - doler, padecer, padecer de, resentirse de, sufrir, sufrir de — bezeren, blesseren, lijden, lijden aan, lijden onder, pijn hebben, te lijden hebben onder - deletéreo, perjudicial — dodelijk - traumático, traumatizante — traumatisch[Dérivé]
birth trauma (en) - blast trauma (en) - derrame, desangramiento, flujo de sangre, hemorragia, sangradura, sangría — bloeding, hemorragie, uitstorting - blunt trauma (en) - abolladura, caliche, cardenal, contusión, desolladura, golpe, hematoma, lastimadura, maca, machucadura, magulladura, mancha, maruto, morado, moradura, moratón, moretón, ramalazo, raspón, roncha, tutuma — bloeduitstorting, contusie, extravasaat, hematoom, kneuswond, kneuzing, kwetsing, uitstorting - buil - branden, verbranden - luxatie - electric shock (en) - fractura, rotura — beenbreuk, botbreuk, breuk, fractuur, ruptuur - congelación — bevriezing - intravasation (en) - penetrating injury, penetrating trauma (en) - pinch (en) - rupture (en) - alfilerazo, maldita, picada, picado, picadura, picotada, picotazo, pinchazo, piquetazo, punzada — insectenbeet, insektenbeet, prik, speldeprik, steek, vlooiebeet, vlooienbeet - strain (en) - latigazo, tralla, trallazo, traumatismo cervical — whiplash, zweepslag - cardenal, equimosis, ramalazo, roncha, verdugón — striem - wond - esguince, torcedura — verdraaiing, verstuiking - brain damage (en)[Spéc.]
lésionnel (fr)[Rel.Pr.]
doler, padecer de, sentir dolor, sufrir, sufrir de, tener dolor — lijden aan, opvreten, pijn hebben, vergaan - herir — blesseren, kwetsen, verwonden - traumatizar — aangrijpen, aanpakken, onthutsen, ontstellen, ontzetten, schokken, traumatiseren - doler, padecer, padecer de, resentirse de, sufrir, sufrir de — bezeren, blesseren, lijden, lijden aan, lijden onder, pijn hebben, te lijden hebben onder - traumático, traumatizante — traumatisch[Dérivé]
contusie (n.) • daño (n.m.) • kneuswond (n.) • kneuzing (n.f.) • kwetsing (n.f.) • kwetsuur (n.f.) • laesie (n.) • lesión (n.f.) • letsel (n. neu.) • trauma (n.f.) • traumatismo (n.) • verwonding (n.)
-