» 

diccionario analógico

bandiet, boef, overvaller, overvalster, struikroverBandit, Ganove, Gauner, Schurke - winkeldiefLadendieb, Ladendiebin - inbreekster, inbreker, krakerEinbrecher, Einbrecherin, Einbruch - dacoit, dakoit (en) - fraudeur, fraudeuse, verduisteraarBetrüger, Betrügerin, Defraudant, Defraudantin, Veruntreuer, Veruntreuerin - engerd, grafschender, griezel, zombie - ladrón de tumbas, profanador de tumbas (es) - salteador (es) - larcener, larcenist (en) - dompelbad, gauwdief, zakkenrollerTaschendieb, Taschendiebin - kaper, letterdief, piraat, plagiaris, plagiator, vrijbuiter, zeerover, zeeschuimerPirat, Piraten..., Plagiarius, Plagiator, Plagiatorin, Raubkopierer - boekanier, overvallen, overvaller, piraat, plunderaar, plunderaarster, raider, roofster, roverPirat, Plünderer, Plünderer/die Plünderin, Plündrer, Räuber, Räuberin - rover, straatdief, straatroverRäuber, Räuberin - veediefViehdieb - inbrekerGeldschrankknacker, Safeknacker - snatcher (en) - kruimelaar, kruimeldief, kruimelzuigerDieb, kleiner Dieb, Langfinger[Spéc.]

bietsen, dieven, gappen, jatmouzen, kaaien, kapen, klauwen, pikken, ratsen, rausjen, roven, schoepen, snaaien, snezen, snuffelen, stelen, verdienen, weggappen, weghalen, wegkapenklauen, stehlen[Dérivé]

Dieb (n.m.) • Diebin (n.f.) • dief (n.m.) • dievegge (n.f.)

-