bedrijfsleider, coach, gerant, instructeur, instructrice, manager, oefenmeester, oefenmeesteres, opleider, opleidster, trainer, trainster — amaestrador, entrenador, entrenadora, instructor, instructora, instructura, míster, monitor, monitora, preparador, preparadora - tekenleraar — profesor de arte - Bahai (en) - catecheet, godsdienstonderwijzer — catequista - docent, huisonderwijzer, instructeur, instructrice, mentor, opvoeder, priva a-leraar, privéleraar, repetitor, studiementor, tutor, voogd — pasante, preceptor, profesor particular, professor particular, repetidor, repetidora, tutor, tutora - demonstrator (en) - docent - profesor de inglés - profesor de francés - goevernante, huisonderwijzer, kinderjuffrouw — aya, gobernanta, institutriz, norsa, nurse - instructora - profesor de matemáticas - evangelieprediker, evangelist, missiepriester, missionaris, zendeling — evangelista, misionero - muziekleraar, muzieklerares — profesora de música, profesor de música - leermeester — preceptor - profesor de lectura - profesor de equitación - leermeester, leraar, lerares, meester, onderwijzer, onderwijzeres, schoolmeester — maestra, maestro, maestro de escuela, pedagogo, profesora de enseñanza básica, profesor de enseñanza básica - natuurkundeleraar — profesor de ciencias - section man (en) - teaching fellow (en) - dance master, dancing-master (en)[Spéc.]

aanleren, leren, lesgeven, lessen, ondervinden, onderwijzen, opsteken — enseñar - aanleren, bijbrengen, doceren, instrueren, leren, lesgeven, les geven, onderrichten, onderricht geven, onderwijzen — dar clase, dar clases, dar clases particulares, enseñar, informar, instruir - instructorship (en) - leraarschap[Dérivé]

docent (n.m.) • docente (n.f.) • docente (n.) • enseñante (n.) • frik (n.) • instructrice (n.f.) • leerkracht (n.f.) • leraar (n.m.) • lerares (n.f.) • maestra (n.) • maestra, profesora (n.) • maestro (n.) • maestro, profesor (n.) • onderwijsgevende (n.) • onderwijskracht (n.f.) • profesor (n.m.) • profesora (n.f.) • schoolfrik (n.) • schoolvos (n.)