kampioen, kampioene, titelhouder, voorvechter, voorvechtster — Meister, Meisterin, Sieger, Siegerin, Sieges..., Vorkämpfer, Vorkämpferin - promesa (es) - finalist, finaliste — Finalist, Finalistin - bestrijder, opponent, oppositie, oppositiepartij, tegenpartij, tegenspeler, tegenstemmer, vijand, vijandin, wederpartij — Feind, Feindin - favoriet — Liebling - Renner - runner-up, tweede — der/die Zweite - aan de deelnemer halve finale, semifinalist — Halbfinalist, Halbfinalteilnehmer - street fighter (en) - tier (en) - tilter (en) - scratch (en)[Spéc.]

concurreren, mededingen, meedingen, meten, rivaliseren, rivalizeren, vechten, wedijveren — antreten, auseinandersetzen, auseinander setzen, in Wettbewerb treten, konkurrieren, messen, rivalisieren, spielen, starten, wetteifern[GenV+comp]

competitie, concours, concurrentie, concurrentiestrijd, mededinging, prijsvraag, rivaliteit, wedijver — Konkurrenz, Rivalität, Wetteifer, Wettkampf - tarten, uitdagen — dazu aufstacheln, herausfordern - beconcurreren[Dérivé]

aanstoker (n.m.) • aanstookster (n.f.) • Anstifter (n.m.) • Anstifterin (n.f.) • Aufhetzer (n.m.) • betwister (n.) • concurrent (n.m.) • deelnemer (n.) • Gegner (n.) • Herausforderer (n.m.) • Herausfordererin (n.f.) • Hetzer (n.m.) • Konkurrent (n.m.) • medeminnaar (n.) • provocateur (n.m.) • provocateuse (n.f.) • Provokateur (n.m.) • Provokateurin (n.f.) • rivaal (n.m.) • rivale (n.f.) • Rivale (n.m.) • Rivalel, die Rivalin; rivalisierend (n.m.) • Rivalin (n.f.) • Teilnehmer (n.m.) • Teilnehmerin (n.f.) • uitdager (n.)