Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.046s
personne qui raisonne (fr)[ClasseHyper.]
muggezifter; pietlut — quisquilloso; criticón; murmurador; murmuradora; cominero; cominera[Classe]
denker — pensadora - egghead, egg-head, highbrow, high-brow, intellectueel, intellektueel — intelectual[Hyper.]
raisonner (fr) - argumenteren, raisonneren, redeneren — a la llegar conclusión de que, argumentar, deducir, discurrir, razonar[PersonneQui~]
raciocinar - afleiden, afleidend, besluiten, concluderen, concluderen uit, conclusie trekken uit, een conclusie trekken, gevolgtrekking maken uit, knobbelen, konkluderen, konkluderen uit, konklusie trekken uit, opmaken, opmaken uit, uitkienen, uitknobbelen, uitmikken — concluir, concluir de, sacar en conclusión, sacar una conclusión, sacar una conclusión de - argumenteren, beredeneren, betogen, een betoog houden, pleiten, rationaliseren, redetwisten — alegar, argüir, argumentar, debatir, probar, razonar, sostener[Dérivé]
raisonneur (fr)[CeQuiEst~]
analogist (en) - casuïst, sofist — casuista, sofista[Spéc.]
argumenteren, raisonneren, redeneren — a la llegar conclusión de que, argumentar, deducir, discurrir, razonar - raciocinar - afleiden, afleidend, besluiten, concluderen, concluderen uit, conclusie trekken uit, een conclusie trekken, gevolgtrekking maken uit, knobbelen, konkluderen, konkluderen uit, konklusie trekken uit, opmaken, opmaken uit, uitkienen, uitknobbelen, uitmikken — concluir, concluir de, sacar en conclusión, sacar una conclusión, sacar una conclusión de - argumenteren, beredeneren, betogen, een betoog houden, pleiten, rationaliseren, redetwisten — alegar, argüir, argumentar, debatir, probar, razonar, sostener[Dérivé]
razonador (n.)
-