» 

diccionario analógico

opvarende; inzittende; passagier; passagierepassageiro; transitório[ClasseHyper.]

opvarende; inzittende; passagier; passagierepassageiro; transitório[ClasseHyper.]

transport (en)[Domaine]

SocialRole (en)[Domaine]

reizigerturista, viajante[Hyper.]

karren, omrijden, rijdenandar, andar de automóvel, ir, viajar[Dérivé]

kist, toestel, vliegmachine, vliegtuigaeronave, aeronaves, aeroplano, avião - bootbarco, Barcos, batel, bote, escaler, navio, navios - autobus, bus, dubbeldekker, etagebed, reisbus, stapelbed, toerwagen, touringcarAutocarro, autocarros, auto-ônibus, camionete, double-decker, machimbombo, ónibus, Ônibus, onibus de dois andares - auto, automobiel, brik, kar, rammelkast, schuitje, statusblik, vehikel, wagenauto, automóveis, automóveis particulares, automovel, automóvel, carro, máquina, viatura - karavaan, speelgoedtrein, spoortrein, trein, treinstelcaminhos-de-ferro, comboio, locomotivas, trem[Domaine]