Contenido de sensagent
- definiciones
- sinónimos
- antónimos
- enciclopedia
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.032s
diccionario analógico
bewegen, doorreizen, gaan, koersen, tijgen, voortbewegen — aller, déplacer, être en mouvement, mouvoir - voyager - doorreizen, op trektocht gaan, reizen, rondreizen, rondtrekken, toeren, trekken — voyager - doorreizen, reizen, trekken — voyager - bereizen — parcourir, sillonner, traverser - move around, travel (en)[Dérivé]
absent - air traveler, air traveller (en) - bezoeker, -komer — arrivant - astronaut, astronaute, kosmonaut, kosmonaute, ruimtereiziger, ruimtevaarder, ruimtevaarster — astronaute, cosmonaute, spationaute - business traveler (en) - drager, toonder — porteur - begeleider, begeleidster, medereiziger — accompagnateur - deelnemer — immigrant - voyageur aérien, voyageur volant - suivant - allochtoon, buitenlander, buitenlandse, medelander — étranger, étrangère - hosteller (en) - aankondiger, bode, boodschapper, boodschapster, koerier, reisboek, reisgids, reisleider — messager - allochtoon, landverhuizer, medelander, migrant, seizoenarbeider — migrant - motorrijder, motorrijdster — motard, motocycliste - bougeur - musher (en) - inzitten, inzittende, motorcoureur, opvarende, passagier, passagiere, reiziger, rijder, schepeling, weggebruiker — passager - loper, voetganger, voetgangster, wandelaar — piéton - houtvlotter, vlotter — draveur - motorcoureur, rijder — cavalier - rijder — cycliste - hardloper, loper — coureur - pannenspons, pannespons, schuurspons - bader, zwemmer, zwemster — baigneur, nageur, nageuse - recreant, toerist, toeriste, vakantieganger — touriste, vacancier - passant - routard - bezoeker, dwaalgast, gast, gastspeler, iemand die belt, logé, logeergast, slaper, zwerfgast, zwerfvogel — visiteur - reiziger, reizigster — voyageur, voyageuse - clochard, dakloze, hobo, schooier, tramp, vagant, zwerfkat, zwerver — vagabond - reiziger — voyageur, voyageuse - marskramer, scherts zwerver, zwerver — itinérant - Marco Polo[Spéc.]
bewegen, doorreizen, gaan, koersen, tijgen, voortbewegen — aller, déplacer, être en mouvement, mouvoir - voyager - doorreizen, op trektocht gaan, reizen, rondreizen, rondtrekken, toeren, trekken — voyager - doorreizen, reizen, trekken — voyager - bereizen — parcourir, sillonner, traverser - move around, travel (en)[Dérivé]
