Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.031s
bewegen, doorreizen, gaan, koersen, tijgen, voortbewegen — desplazarse, ir, moverse, viajar - viajar - doorreizen, op trektocht gaan, reizen, rondreizen, rondtrekken, toeren, trekken — viajar - doorreizen, reizen, trekken — viajar - bereizen — ir por - move around, travel (en)[Dérivé]
ausente - air traveler, air traveller (en) - bezoeker, -komer — asistente, participante - astronaut, astronaute, kosmonaut, kosmonaute, ruimtereiziger, ruimtevaarder, ruimtevaarster — astronauta, cosmonauta, hombre del espacio - business traveler (en) - drager, toonder — portador, porteador - begeleider, begeleidster, medereiziger — acompañanta, acompañante, compañero de viaje, guía - deelnemer - flier, flyer (en) - follower (en) - allochtoon, buitenlander, buitenlandse, medelander — extranjera, extranjero - hosteller (en) - aankondiger, bode, boodschapper, boodschapster, koerier, reisboek, reisgids, reisleider — alguacil, emisario, estafeta, guía acompañante, guía de turismo, mensajera, mensajero - allochtoon, landverhuizer, medelander, migrant, seizoenarbeider — ave migratoria, emigrante, migrante - motorrijder, motorrijdster — motociclista, motorista - mover (en) - musher (en) - inzitten, inzittende, motorcoureur, opvarende, passagier, passagiere, reiziger, rijder, schepeling, weggebruiker — ocupante, pasajera, pasajero - loper, voetganger, voetgangster, wandelaar — peatón, peatona, transeúnte, viandante - houtvlotter, vlotter — balsero - motorcoureur, rijder — jinete - rijder - hardloper, loper — corredor - pannenspons, pannespons, schuurspons - bader, zwemmer, zwemster — bañista, nadador - recreant, toerist, toeriste, vakantieganger — excursionista, turista, veraneante - passant — transeúnte - trekker (en) - bezoeker, dwaalgast, gast, gastspeler, iemand die belt, logé, logeergast, slaper, zwerfgast, zwerfvogel — invitado, visita, visitante - reiziger, reizigster — navegante, viajera, viajero - clochard, dakloze, hobo, schooier, tramp, vagant, zwerfkat, zwerver — andariego, nómada, trotamundos, vagabundo, viajero - reiziger — caminante, viajero - marskramer, scherts zwerver, zwerver — peripatético - Marco Polo, Polo (en)[Spéc.]
bewegen, doorreizen, gaan, koersen, tijgen, voortbewegen — desplazarse, ir, moverse, viajar - viajar - doorreizen, op trektocht gaan, reizen, rondreizen, rondtrekken, toeren, trekken — viajar - doorreizen, reizen, trekken — viajar - bereizen — ir por - move around, travel (en)[Dérivé]
-