» 

diccionario analógico

gelukGlück[Classe]

vrolijkheid; joligheid; blijmoedigheid; feestdrukte; feestgedruis; feestgewoel; joolFröhlichkeit; Frohsinn; Heiterkeit; Gelage[Classe]

vreugde; blijdschap; blijheid; feeststemmingJubel; Entzücken; Vergnügtheit; Freude; Feststimmung; Fröhlichkeit[ClasseHyper.]

plaisir de la fête (fr)[Classe]

factotum (en)[Domaine]

EmotionalState (en)[Domaine]

aandoening, affect, emotie, gemoedsaandoening, gemoedsbeweging, gevoel, gevoelen, ontroering, sentimentGefühlsbewegung[Hyper.]

bedenken, begiftigen, beschenken, verblijden, verheugenbeglücken, erfreuen - gelukkig zijn, zich verheugenden Himmel offen sehen, freuen, glücklich sein - blij, blijmoedig, jolig, vreugdevolerfreulich, erfreut, freudig, froh, frohgemut, fröhlich, frohsinnig, lustig - blij, vrolijkvergnügt - blij, opgetogenfreudig erregt, fröhlich[Dérivé]

bedroefdheid, droefenis, droefheid, harteleed, hartenleed, kommer, leed, pijn, rouw, smart, spijt, treurigheid, treurnis, triestheid, verdriet, weeTrauer, Traurigkeit[Ant.]

geestdriftiggehobene Laune, Übermut - gejubel, jubel, toejuiching, toejuichingenJubel - opvrolijkingAufheiterung - uitbundigheidÜberschwang[Spéc.]

blij, blijmoedig, jolig, vreugdevolerfreulich, erfreut, freudig, froh, frohgemut, fröhlich, frohsinnig, lustig[Cont.]

bedenken, begiftigen, beschenken, verblijden, verheugenbeglücken, erfreuen - gelukkig zijn, zich verheugenden Himmel offen sehen, freuen, glücklich sein - blij, vrolijkvergnügt[Dérivé]

bedroefdheid, droefenis, droefheid, harteleed, hartenleed, kommer, leed, pijn, rouw, smart, spijt, treurigheid, treurnis, triestheid, verdriet, weeTrauer, Traurigkeit[Ant.]

blijdschap (n.f.) • blijheid (n.f.) • Entzücken (n. neu.) • feeststemming (n.f.) • Feststimmung (n.f.) • Freude (n.f.) • Fröhlichkeit (n.f.) • Jubel (n.m.) • Vergnügtheit (n.f.) • vreugde (n.f.)

-