Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.031s
gramática — spraakkunst; grammatika; grammatica; spraakleer; taalboek; juist spraakgebruik[ClasseHyper.]
lingüística — linguïstiek; taalwetenschap; taalkunde; taalbeschouwing; taalstudie[Classe]
lingüística sincrónica[Hyper.]
gramatical — grammaticaal - de gramática, gramatical — grammaticaal, grammatikaal, grammatisch[Dérivé]
sintaxis - morfología — morfologie, vormleer - descriptive grammar (en) - prescriptive grammar (en)[Spéc.]
de gramática, gramatical — grammaticaal, grammatikaal, grammatisch - grammairien (fr)[Rel.App.]
gramatical — grammaticaal[Dérivé]
activo — bedrijvend - stative (en) - active (en) - lijdende vorm - antecedente, atributivo — attributief - attributive genitive (en) - predicativo — predicatief, predikatief - reflexivo — reflexief, wederkerend - nevenschikkend - subordinating, subordinative (en) - copulativo — parings- - contrastive (en) - independent, main (en) - dependent, subordinate (en) - descriptive (en) - normativo — normatief - endocentric (en) - exocentric (en) - finite (en) - infinite, non-finite (en) - illative (en) - qualified, restricted (en) - unrestricted (en) - correlativo — correlatief, korrelatief - regular — regelmatig, regelmatige, zwak - irregular — sterk - limiting (en) - nonrestrictive (en) - voegwoord- - asindético — asyndetisch - transitivo — overgankelijk, transitief - intransitivo — intransitief, onovergankelijk - aoristic (en) - nominal — naamwoordelijk, nominaal - nominative (en) - acusativo — beschuldigend - genitiva, posesivo — bezittelijk, bezittelijke - scopal (en) - future (en) - optative (en) - subjuntivo — aanvoegend, subjunctief - imperative (en) - indicativo — aantonende wijs - interrogative (en) - participial — deelwoord- - substantivisch, zelfstandig - gerundial (en) - attributively (en) - head, head word (en) - quantifier (en) - categoría gramatical, categoría sintáctica - sujeto — onderwerp, subject, subjekt - complemento, objeto — levensvorm, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, object, objekt, voorw., voorwerp - sintagma — constituent, zindeel, zinsdeel, zinslid - proposición — bijzin, clausule, zinsdeel, zinsnede - artículo — artikel, lidwoord - calificar, cualificar, modificar — bepalen - analizar gramaticalmente — taalkundig ontleden - acordar, avenirse, concordar, convenir, estar de acuerdo, llegar a un acuerdo, ponerse de acuerdo — het eens worden - categoría, categoría gramatical, categoría morfosintáctica, clase de palabra, parte de la oración, parte del discurso, parte de oración — rededeel, woordsoort, zinsdeel[Domaine]
gramática (n.f.) • grammatica (n.f.) • grammatika (n.f.) • juist spraakgebruik (n.) • spraakkunst (n.f.) • spraakleer (n.) • taalboek (n.)
-