coarse hair, guard hair, kemp (en) - maan, manen — Crina, juba - fokkemars — gávea do traquete - baard, baardhaar — barba - body hair (en) - down, pile (en) - manen — cabeleira, cabelo, pêlo - kuif, weerborstel — topete - coiffure, coupe, frisuur, haardracht, haarsnit, haarstijl, kapsel — corte de cabelo, penteado - haarkrul, haarlok, krinkel, kroesziekte, krul, krulziekte, lok, pijpekrul, pijpenkrul — anel, caracol - pluim, schaambeharing, schaamhaar — Pelo púbico, pêlo púbico, Pelos púbicos, Pêlos púbicos - wekbrauw, wenkbrauw — sobrancelha, sobrolho, supercílio - ooghaar, oogwimper, pinkhaar, wimper — celha, cílio, pestana - schaapsvacht — lã, velo - Pelos faciais[Spéc.]

vacht — cabelo, pelo, pêlo - capillary (en) - borstelachtig, borstelig, ruig, ruigharig, ruwharig — hirsuto, peluda[Dérivé]

behaard, harig, langharig — peludo, piloso[Rel.]

haargrens, haarlijn, ophaal — limite do couro cabeludo - haarscheiding, scheiding — arraia, risca, risco, traço[Desc]

hoornstof, keratine — ceratina, queratina[Element]

beharing (n.f.) • cabelo (n.) • een haar (n.) • haardos (n.) • hoofdhaar (n. neu.) • kuif (n.f.) • pelo (n.) • Pêlo (n.) • Pelos (n.) • plantehaar (n.) • plantenhaar (n.) • pruik (n.f.)