Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.031s
attribuut, eigenschap, hoedanigheid, propriëteit — Attribut, Eigenschaft, Merkmal[Hyper.]
bestempelen, betitelen, karakteriseren, kenmerken, kenschetsen, kentekenen, kwalificeren, stempelen, tekenen, typeren — beschreiben, charakterisieren - blij, goed, lekker — angenehm, gut, schön - schadelijk, slecht — nachteilig, schlecht - positief — positiv - negatief — negativ[Dérivé]
aanblik, aanzicht, aanzien, gezicht, habitus, uiterlijk, voorkomen — Aussehen, Optik - aantrekkelijkheid — Attraktivität, der Reiz - duidelijkheid, helderheid, klaarheid — Deutlichkeit - ondoorzichtigheid — Undurchlässigkeit, Undurchsichtigkeit - deelbaarheid - aanleg, eenvoud, gemak, gemakkelijkheid, moeiteloosheid — Einfachheit, die Einfalt, Leichtheit, Leichtigkeit, Mühelosigkeit - lastigheid, moeilijkheid, moeite — Kniffligkeit, Schwierigkeit - adequaatheid, deugdelijkheid, geschiktheid, toepasselijkheid — Angemessenheit, Anwendbarkeit, Eignung, Eigung, Tauglichkeit - ongeschiktheid — Untauglichkeit - aard, feature, karakter, kenmerk, kenteken — Beschaffenheit, Charakter, Wesensmerkmal - humaniteit, menselijkheid — Menschlichkeit - atm., atmosfeer, karakter, klimaat, sfeer, stemming, uitstraling, waas — Atmosphäre, Auftreten, Aura, Beigeschmack, Erscheinungsbild, Gepräge, Stimmung - eminentie, hoogwaardigheid, uitmuntendheid, uitnemendheid, voortreffelijkheid — Hochwertigkeit, Trefflichkeit, Vortrefflichkeit - eigenschap, hoedanigheid, propriëteit — Eigenschaft - veranderlijkheid — Launenhaftigkeit, Unbeständigkeit, Veränderlichkeit, Wandelbarkeit - onveranderlijkheid — Invarianz, Unveränderlichkeit - eenheidsworst — Gleichartigkeit, Gleichheit - discrepantie, divergentie, onderscheid, verschil — Andersartigkeit, Anderssein, Differenz, Divergenz, Ungleichheit, Unterschied, Unterschiedlichkeit, Verschiedenheit - stelligheid - kans, probabiliteit, waarschijnlijkheid — Probabilität, Wahrscheinlichkeit - onzekerheid, twijfel — Unsicherheit - feitelijkheid - counterfactuality (en) - relevantie — Körperlichkeit - immateriality, incorporeality (en) - kieskeurigheid, veeleisendheid — Ausführlichkeit, Besonderheit, Eigenheit - algemeenheid, generaliteit, universaliteit - simpleza, simplicidad (es) - complexiteit, gecompliceerdheid, ingewikkeldheid — Kniffligkeit, Komplexität, Kompliziertheit, Schwierigkeit, Vielfalt - regelmaat — Regelmäßigkeit - onregelmatigheid — Unregelmäßigkeit - beweeglijkheid, mobiliteit — Beweglichkeit, Mobilität - onbeweeglijkheid — Unbeweglichkeit - zachtaardigheid — Sanftmut - unpleasantness (en) - geloofwaardigheid — Glaubhaftigkeit, Glaubwürdigkeit - ongelofelijkheid, ongeloofwaardigheid — Unglaublichkeit, Unglaubwürdigkeit - logicality, logicalness (en) - gebrek aan logica — Unlogik - Natürlichkeit - Unnatürlichkeit - vertu, virtu (en) - heilzaamheid — Gesundheit - Minderwertigkeit, Schmierigkeit, Schmutzigkeit, Ungesundheit, Verderblichkeit - satisfactoriness (en) - unsatisfactoriness (en) - gewoonheid, onbeduidendheid — Alltäglichkeit, Bedeutungslosigkeit, Gewöhnlichkeit, Unbedeutendheit, Unwichtigkeit - Außergewöhnlichkeit, Besonderheit - ethnicity (en) - onwennigheid - Urtümlichkeit, Urwüchsigkeit - oorspronkelijkheid, originaliteit — Originalität, Ursprünglichkeit, Urwüchsigkeit - unoriginality (en) - correctheid, juistheid — Korrektheit, Richtigkeit - onjuistheid — Falschheit, Fehlerhaftigkeit, Irrtümlichkeit - nauwkeurigheid — Akuratheit - accuracy (en) - onduidelijkheid, onnauwkeurigheid — Undeutlichkeit, Ungenauigkeit - distinction (en) - populariteit — Beliebtheit, Popularität - gehaatheid, impopulariteit, impopularitiet, onbemindheid, ongeliefdheid — Mißliebigkeit, Unbeliebtheit, Unpopularität, Verhaßtheit - legaliteit, wettelijkheid, wettigheid - onrechtmatigheid, wederrechtelijkheid - aantrekkelijkheid, elegantie, gulheid, sierlijkheid, vrijgevigheid — Eleganz, Stattlichkeit, Zierlichkeit - gebrek aan elegantie — Uneleganz - begrijpelijkheid, bevattelijkheid, verklaarbaarheid — Erklärbarkeit, Faßlichkeit, Verständlichkeit - expressiviteit, plasticiteit, sprekendheid, uitdrukkingskracht, uitdrukkingsvaardigheid, uitdrukkingsvermogen, zeggingskracht — Ausdrucksfähigkeit, Ausdruckskraft, Ausdrucksstärke, Ausdrucksvermögen, Aussagekraft - onbegrijpelijkheid — Unbegreiflichkeit - barmhartigheid, caritas, humaniteit, liefdadigheid, medemenselijkheid, menselijkheid — Barmherzigkeit, Humanität, Karitas, Menschheit, Menschlichkeit, Mitmenschlichkeit, Wohltätigkeit - onmenselijkheid — Unmenschlichkeit - ethiek, moraal, moraliteit, zede, zedelijkheid, zeden, zedenspel, zinnenspel, zinnespel — Moral, Moralität - immoraliteit — Unsittlichkeit - immoraliteit — Amoralität - godheid — Göttlichkeit - heiligheid — Heiligkeit - ideaal, idealiteit - unholiness (en) - parental quality (en) - natuurgetrouwheid — Beständigkeit - ontrouw — Untreue - verfijning, wereldlijkheid, wereldsheid, wereldwijsheid — Erfahrung, Gelehrtheit, Weisheit, Weltlichkeit - naïveteit, naïviteit — Naivität - suficiencia (es) - belang, betekenis, gewicht, gewichtigheid, importantie, levenslijn, levensloop, levenspad, levensweg, significantie, waarde, zwaarte — Güte, Qualität - waardeloosheid — Wertlosigkeit - het goede — Gute - slechtheid — Schlechtigkeit - reproductievermogen, reproduktievermogen, voortplantingsvermogen - aridity, barrenness, fruitlessness (en) - bruikbaarheid, nut, nuttigheid, utiliteit — Benutzbarkeit, Brauchbarkeit, Nutzen, Nützlichkeit, Sinn, Utilität, Verwendbarkeit, Zweck - nutteloosheid, onbruikbaarheid, overbodigheid, vergeefsheid, vruchteloosheid, zinloosheid — Fruchtlosigkeit, Nutzlosigkeit, Sinnlosigkeit, Überflüssigkeit, Unnötigkeit, Vergeblichkeit, Zwecklosigkeit - aanwinst, bezit, boeltje, goed, have, optelteken, plus, pluspunt, plusteken, possessie, propriëteit, voordeel — Finanzen, Pluspunkt, Vermögen - constructiveness (en) - vandalisme, vernielzucht, vernietigingskracht — Vandalismus, Wandalismus, Zerstörungslust, Zerstörungstrieb, Zerstörungswut - positivisme - negativisme - occidentalismo (es) - kennis van het oosten, oosters karakter - kracht, macht — Kraft, Macht - macht, potentie, solvabiliteit, vaardigheid, vermogen — Fähigkeit, Kompetenz - hulpeloosheid, machteloosheid, onmacht, onvermogen — Hilflosigkeit, Impotenz, Machtlosigkeit, Ohnmacht, Ohnmächtigkeit, Ohnmachtsgefühl, Unfähigkeit, Unvermögen - onbekwaamheid — Unfähigkeit - romanesk, romantiek — Romantik, romantisch - familieleven, gezinsleven, huiselijkheid - eeuwigheid, eindeloosheid, grondeloosheid, infiniteit, onbegrensdheid, onbepaaldheid, onbeperktheid, oneindigheid, onmetelijkheid — Endlosigkeit, Grenzenlosigkeit, Unbegrenztheit, Unbeschränktheit, Unendlichkeit, Unermeßlichkeit - eindigheid — Endlichkeit - measurability, quantifiability (en) - solubilidad (es) - onoplosbaarheid — Unlösbarkeit - stuff (en) - hot stuff, voluptuousness (en) - het grappige — Komik - pathos, poignancy (en) - toon — Stimmung - ontvamkelijkheid — Aufgeschlossenheit - deadness, unresponsiveness (en) - subjectivism (en) - ulteriority (en) - legaliteit, legitimiteit, rechtsgeldigheid, rechtskracht, wettelijkheid, wettigheid — Ehelichkeit, Gesetzlichkeit, Gesetzmäßigkeit, Legalität - liability (en) - burnability, combustibility, combustibleness (en) - arability (en) - impressiveness (en) - bestuurbaarheid, bevaarbaarheid, zeewaardigheid — Schiffbarkeit - neediness (en) - distressingness, painfulness (en) - piquance, piquancy, piquantness (en) - publicity (en) - spinnability, suitability for spinning (en) - protectiveness (en) - ultimate (en) - salability, salableness (en) - elegance (en) - urbanity (en) - hardness (en) - doordringbaarheid, ontvankelijkheid - impenetrabilidad (es) - zeepachtigheid — Seifigkeit - fibrosity, fibrousness (en) - directiveness, directivity (en) - extremeness (en) - closeness, stuffiness (en) - brachycephalism, brachycephaly (en) - dolichocephalism, dolichocephaly (en) - betrekkelijkheid, relativiteit — Relativität - snootiness (en) - memorability (en) - woodiness, woodsiness (en) - waxiness (en)[Spéc.]
blij, goed, lekker — angenehm, gut, schön - schadelijk, slecht — nachteilig, schlecht - negatief — negativ - positief — positiv[Dériv.]
Beschaffenheit (n.f.) • Eigenschaft (n.) • eigenschap (n.) • feature (n.) • hoedanigheid (n.f.) • kenmerk (n. neu.) • kenteken (n. neu.) • propriëteit (n.)
-