» 

diccionario analógico

vouwfiets - tandembicicleta de dois lugares, Bicicleta Tandem - A.T.B., all terrain bike, atb, crossfiets, mountainbike, terreinfietsMountain Bike, Mountain biking - ordinary, ordinary bicycle (en) - fiets, rijwiel - safety bicycle, safety bike (en) - vélocipède[Spéc.]

cíclico[Rel.App.]

fietsen, paddelen, pedaleren, peddelen, rijden, trappen, wielrijdenandar de bicicleta, pedalar[GenV+comp]

coureur, fietser, fietster, hardrijder, pedaalridder, pedaleur, peddelaar, renner, toerfietser, wielrenner, wielrijder, wielrijdsterCiclista, Ciclistas[Dérivé]

fietszadel, zadelselim, selim de bicicleta - fietswiel - keten, kettingcadeia, corrente - terugtraprem - fietsstuur, stuurguiador, guidão, guidom, Guidon - spatbord, spatlap, spatschermpara-lama, pára-lama - hanentred, hanetred, hanetred(e), pedaal, trapper, voetpedaalpedal - tandrad, tandwielcatraca, roda dentada - kickstand (en)[Desc]

bicicleta (n.f.) • bicicletas (n.) • biciclo (n.) • brik (n.f.) • ciclo (n.m.) • cyclo- (n.) • cyclus (n.m.) • kar (n.f.) • karretje (n.) • kringloop (n.m.) • roda (n.) • tijdkring (n.m.) • tweewieler (n.m.) • velo

-