» 

diccionario analógico

mestvarken, schotvarkencochinillo, lechón[Spéc.]

varkenshoeder, zwijnenhoederporquerizo, porquero - lechoncillo - farrow, pig (en) - brommen, grauwen, grommen, knorren, mopperen, morren, sputterendecir gruñendo, espetar, gruñir, murmurar, quejarse, refunfuñar, regañar, rezongar - gillengruñir - pig, pig it (en) - big, keu, Knorretje, speenvarken, varkentjecerdito, cochinillo, lechón[Dérivé]

porcine (en)[Rel.App.]

varkenspootmano, pie de cerdo - varkensvleescarne de cerdo, cerdo[Desc]

reuzel, smout, spek, varkensvet, vetlaagalbardilla, manteca, manteca de cerdo, tocino[Element]

cerdo (n.m.) • cochino (n.m.) • guarro (n.m.) • krulstaart (n.m.) • marrano (n.) • porcino (n.) • puerco (n.m.) • varken (n. neu.) • varkens (n.) • zwijn (n. neu.)

-