communiceren, kommuniceren — comunicare - overbrengen — comunicare, esprimere, propagandare - communiceren, in contact komen — comunicare, infondere, ispirare, manifestare, mettere, trasmettere - mededeelzaamheid — comunicabilità, comunicativa[Dérivé]

anekdotisch — aneddotico - Bantu-speaking (en) - blabbermouthed, leaky, talebearing, tattling (en) - roddelend — pettegolo - communicable (en) - communicational (en) - English-speaking (en) - espansivo - expressief, sprekend, veelzeggend — eloquente, espressivo - Finno-Ugric-speaking (en) - Flemish-speaking (en) - Francofono - Gaelic-speaking (en) - German-speaking (en) - gesticulating (en) - gestural, nonverbal (en) - gestural, sign, signed, sign-language (en) - heraldic (en) - Icelandic-speaking (en) - Italian-speaking (en) - Japanese-speaking (en) - Kannada-speaking (en) - Livonian-speaking (en) - praatziek, verhalend — narrativo - nonverbal (en) - nonverbal (en) - openhearted (en) - Oscan-speaking (en) - luidruchtig - Russian-speaking (en) - Samoyedic-speaking (en) - Semitic-speaking (en) - Siouan-speaking (en) - Spanish-speaking (en) - Turkic-speaking (en) - verbal (en) - yarn-spinning (en)[Similaire]

onmeedeelzaam, terughoudend — taciturno[Ant.]

communicatief (adv./adj.) • comunicativo (adj.) • espansivo (adj.) • kommunicatief (adv./adj.) • loquace (adj.) • mededeelzaam (adv./adj.) • spraakzaam (adv./adj.)