Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.016s
retard et délai (fr)[ClasseHyper.]
oponthoud, opschorting, prorogatie, respijt, temporisatie, uitstel, verlet, verschuiving, verwijl — detención - subdesarrollo[Hyper.]
ophouden, retarderen, vertragen — aminorar el paso, ir más despacio, reducir la velocidad - afremmen, snelheid minderen, uitlopen, vaart minderen, verlangzamen, vertragen — aminorar la velocidad, disminuir la marcha, ralentizar, reducir la marcha, reducir la velocidad, retardar - vertragen — atrasar, moderar, remolonear, zanganear - afremmen — atrasar, demorar, retardar - achterblijven, achterliggen, achterstaan, beuzelen, onderdoen, ten achter raken, terugzakken, verbleken — quedarse atrás, retrasarse, rezagarse - retard (en)[Dérivé]
naijleffect, oponthoud, vertraging, wachttijd — atraso, demora, espera, retraso[Spéc.]
ophouden, retarderen, vertragen — aminorar el paso, ir más despacio, reducir la velocidad - afremmen, snelheid minderen, uitlopen, vaart minderen, verlangzamen, vertragen — aminorar la velocidad, disminuir la marcha, ralentizar, reducir la marcha, reducir la velocidad, retardar - vertragen — atrasar, moderar, remolonear, zanganear - afremmen — atrasar, demorar, retardar - achterblijven, achterliggen, achterstaan, beuzelen, onderdoen, ten achter raken, terugzakken, verbleken — quedarse atrás, retrasarse, rezagarse - retard (en)[Dérivé]
aplazamiento (n.m.) • demora (n.f.) • desaceleración (n.) • dilación (n.f.) • huelga de celo (n.f.) • oponthoud (n. neu.) • productievermindering (n.) • produktievermindering (n.) • prórroga (n.f.) • retraso (n.m.) • surséance (n.f.) • tardanza (n.f.) • uitstel (n. neu.) • verlet (n. neu.) • vertraging (n.f.)
-