» 

diccionario analógico

inhibitie, onderdrukking, oppressie, overheersing, remming, repressie, verdringing, verdrukkingcohibición, inhibición - aarzeling, halfheid, halfslachtigheid, twijfeling, weifelingbalance, duda, hesitación, indecisión, oscilación, titubeo, titubeo, duda, vacilación, vacilación, indecisión - aarzeling, besluiteloosheid, dubbelzinnigheid, ongewisheid, ongewisse, onzekere, onzekerheid, twijfel, twijfelachtigheid, weifelingduda, incertidumbre, incertitud, indecisión, indeterminación, inseguridad, irresolución - humildad - afzijdigheidalejamiento, distanciamiento - effacement (fr) - kleinhartigheid, lafhartigheid, lafheidapocamiento, pusilanimidad - confusie, konfusie, verdwazing, verlegenheid, verwardheid, verwarringazoramiento, desconcierto, turbación, vergüenza - effarouchement (fr) - fausse honte (fr) - sotte pudeur (fr) - honte (fr) - deemoed, deemoedigheid, nederigheid, ootmoedhumildad[Classe]

angstigheid, bedeesdheid, bleuheid, bloheid, confusie, geremdheid, koudwatervrees, schichtigheid, schroomvalligheid, schuchterheid, schuwheid, timiditeit, verlegenheid, verwarringapocamiento, carácter asustadizo, embarazo, encogimiento, inhibición, timidez[Gén.]

frilosité (fr)[ClasseParExt.]

-