Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.015s
infecteren; infekteren — rendre infecté[Classe]
mettre une mauvaise odeur[Classe]
aansteken, bederven, besmetten, infecteren, infekteren — gâter, infecter - carier - nieller - dénaturer - versnijden — adultérer, couper, frelater - schade aanrichten, schade veroorzaken — abîmer, causer un dommage, envenimer, gâter, jeter de l'huile sur le feu, mettre de l’huile sur le feu, tarer - vicier - contamineren, verontreinigen, vervuilen — contaminer, corrompre, infecter, polluer - molmen, ontbinden, rotten, vermolmen, verrot, verrotten, wegrotten — décomposer, pourrir, se décomposer - faisander - avarier - enfieller - éventer - bederven, niet helemaal goed meer zijn, verzuren — avarier, pourrir, putréfier, tourner - verbitteren, verzuren, zuren — acidifier, aciduler, aigrir - moisir - perdre[Classe]
-