divisão — splitsing; verdeling; opdeling; scheiding; afsplitsing; uiteengaan; afscheiding; separatie[Classe]

séparé (fr)[Classe]

dividir — scheiden van; opdelen; opsplitsen; scheiden; distribueren; verdelen; versnipperen[Classe]

uiteengaan; zich scheiden[Classe]

afscheiding[Classe]

en différents endroits (fr)[Classe]

qui peut être séparé, détaché, démonté (fr)[Classe]

faire exister hors de soi en se détachant (fr)[Classe]

d'une manière séparée (fr)[Classe]

divisão — splitsing; verdeling; opdeling; scheiding[Classe]

(eseparar; dividir-se; dividir), (divisão), (divisor) — (verdelen; opsplitsen), (splitsing; verdeling; opdeling; scheiding), (deler; erflater; legator)[Thème]

(muro) — (muur)[Thème]

pulvériser (fr)[Thème]

(fissure) (en)[Thème]

démêler (fr)[Thème]

séparer en deux (fr)[Thème]

personne ou groupe qui sépare ou se sépare de (fr)[Thème]

(ordem) — (orde; geloofsgemeenschap)[Thème]

séparer des éléments pour extraire ou classer (fr)[Thème]

lieu à l'écart (fr)[Thème]

décomposition chimique (fr)[Thème]

(divisão), (dividir), (divisão) — (splitsing; verdeling; opdeling; scheiding; afsplitsing; uiteengaan; afscheiding; separatie), (scheiden van; opdelen; opsplitsen; scheiden; distribueren; verdelen; versnipperen), (uiteengaan; zich scheiden), (afscheiding), (splitsing; verdeling; opdeling; scheiding)[Caract.]

(divisão), (dividir), (divisão) — (splitsing; verdeling; opdeling; scheiding; afsplitsing; uiteengaan; afscheiding; separatie), (scheiden van; opdelen; opsplitsen; scheiden; distribueren; verdelen; versnipperen), (uiteengaan; zich scheiden), (afscheiding), (splitsing; verdeling; opdeling; scheiding)[termes liés]