Contenido de sensagent
investigaciones anteriores en el diccionario :
computado en 0.0s
troubler quelqu'un[Classe]
déplaire[Classe]
affliger[Thème]
accabler - aanpakken — affecter - déchirer - endeuiller - enténébrer - boos maken, kwaad maken, overstuur maken, van zijn stuk brengen, verontrusten — agacer, courroucer, exaspérer, fâcher, irriter - afknijpen, bedroeven, blesseren, geselen, grieven, krenken, kwellen, kwetsen, martelen, pijn doen, pijnigen, plagen, steken, teisteren, tormenteren, verdriet doen, verdrieten — angoisser, faire souffrir - fendre le cœur - beproeven, geweld aandoen, op de proef stellen, uittesten — mettre à l'épreuve, mettre à rude épreuve, mettre qqn à l'épreuve, mettre sous pression - forcer le cœur - torturer - bourreler - briser le cœur[Spéc.]
-