Contenido de sensagent

definiciones
sinónimos
antónimos
enciclopedia

Publicidad ▼

investigaciones anteriores en el diccionario :

computado en 0.032s

Publicidad ▼

▷imprimir ▷Français ▷English ▷Português

red semántica multilingüe

diccionario analógico

(kortdurend; van korte duur), (kortstondigheid; kortheid) — (de breve duración), (brevedad)[Thème]

rapide - lent (fr)[Thème]

(ijlen; haast maken; jachten; zich reppen; zich haasten; opschieten; wegstuiven; opschieten!; rennen; haastig rennen; doen zinken), (radheid; rapheid), (haastigheid; spoed; haast; gauwigheid; overhaasting; bruuskheid; onverhoedsheid) — (apurarse; darse priso; apresurarse; darse prisa; correr; corretear; escabullirse; aligerar; apresurar, meter prisa; apresurarse, aligerar, darse prisa; apresurar; salir corriendo/pitando; zafarse; ir corriendo; echar a correr), (prontitud; rapidez), (acucia; apresuramiento; rapidez; prisa; apresuración; impetuosidad; precipitación; urgencia; lo inesperado; brusquedad; cualidad de repentino/súbito)

rapidement (fr)[Classe]

ijlen; haast maken; jachten; zich reppen; zich haasten; opschieten; wegstuiven; opschieten!; rennen; haastig rennen; doen zinken — apurarse; darse priso; apresurarse; darse prisa; correr; corretear; escabullirse; aligerar; apresurar, meter prisa; apresurarse, aligerar, darse prisa; apresurar; salir corriendo/pitando; zafarse; ir corriendo; echar a correr[Classe]

rapide (fr)[Classe]

radheid; rapheid — prontitud; rapidez[Classe]

rendre plus rapide (fr)[Classe]

aller vite (fr)[Classe]

immediacy (en)[Classe]

haastigheid; spoed; haast; gauwigheid; overhaasting; bruuskheid; onverhoedsheid — acucia; apresuramiento; rapidez; prisa; apresuración; impetuosidad; precipitación; urgencia; lo inesperado; brusquedad; cualidad de repentino/súbito[Classe]

qui permet de grandes performances de temps (fr)[Classe]

vivacité (fr)[Thème]

précoce (fr)[Thème]

il faut se dépêcher (fr)[Thème]

(snelheid; gang; gangetje; tempo; vaart; vaartje; rijsnelheid; vaarsnelheid; vlugheid) — (ligereza; celeridad; prontitud; rapidez; velocidad)[Caract.]

(ijlen; haast maken; jachten; zich reppen; zich haasten; opschieten; wegstuiven; opschieten!; rennen; haastig rennen; doen zinken), (radheid; rapheid), (haastigheid; spoed; haast; gauwigheid; overhaasting; bruuskheid; onverhoedsheid) — (apurarse; darse priso; apresurarse; darse prisa; correr; corretear; escabullirse; aligerar; apresurar, meter prisa; apresurarse, aligerar, darse prisa; apresurar; salir corriendo/pitando; zafarse; ir corriendo; echar a correr), (prontitud; rapidez), (acucia; apresuramiento; rapidez; prisa; apresuración; impetuosidad; precipitación; urgencia; lo inesperado; brusquedad; cualidad de repentino/súbito)[termes liés]

-

Publicidad ▼