» 

diccionario analógico

suer (fr)[Classe]

déborder (pour un liquide) (fr)[Classe]

pissen; zeiken; urineren; wateren; plassenharnen; urinieren; Wasser lassen; zur Toilette gehen; zur Toilette müssen; pinkeln; pissen; schiffen; Pipi machen; pieseln[Classe]

druppelen; druppenträufeln; tröpfeln; tropfen[Classe]

couler (pour un cours d'eau) (fr)[Classe]

s'écouler accidentellement d'un conduit (fr)[Classe]

spoelenspülen - luwen, vervlakken, verwateren, wegebbenabebben, abklingen, einschlafen, ersterben, sich abschwächen, sich legen, verhallen, verrauschen, versiegen - lekken, lopen, stromen, uitlopen, uitmonden, uitstromen, uitvloeien, vallen, vervloeien, vlieten, vloeienfließen, fluten, laufen, lecken, rinnen, strömen - aflopen, afvloeien, draineren, leegmalen, uitmalen, uitstromen, uitvloeien, weglopen, wegstromen, wegtrekken, wegvloeienabfließen, ablaufen, ausfließen, auslaufen, ausströmen, herausfließen, herauslaufen, herausströmen, hinausfließen, hinausströmen, wegfließen, wegströmen - découler (fr) - extravasarse (es) - fluer (fr) - etteren, verettereneitern - filer (fr) - juter (fr) - pisser (fr) - pleurer (fr) - majemen, piesen, pissen, regenenregnen - ruisseler (fr)[Classe]

doordringen, doortrekken, filteren, infiltreren, penetrereninfiltrieren, versickern - samenstromen, toestromenanströmen, herbeiströmen, zufließen, zusammenlaufen, zuströmen[ClasseParExt.]

-