à l'origine (fr)[Classe]

veroorzaken; bezorgen; verwekken; stichten; ten gevolge hebben; tot gevolg hebben; met zich meebrengen — machen; herbeiführen; bewirken; verursachen; bereiten; erregen; stiften; auslösen; zur Folge haben; mit sich bringen[Classe]

oorzaak; bewerker; veroorzaker — Ursache; Verursacher[Classe]

pourquoi (fr)[Classe]

qui provient de (fr)[Classe]

trend; geneigdheid; tendentie; neiging; tendens; inclinatie; aandrang; aandrift — Trend; Neigung; Tendenz; Geneigtheit; Gewogenheit; Hang; Sympathie[Classe]

standaard-; basis- — Standard-; Basis-; Grund-; Einheits.[Classe]

Conj. de Coord. causale (fr)[Classe]

fait de devenir un être, de se former (fr)[Classe]

qui a tendance à (fr)[Classe]

être l'effet de = avoir pour cause (fr)[Classe]

action de causer (fr)[Classe]

essayer d'avoir un effet sur qqch (fr)[Classe]

ce qui est causé par qqch (fr)[Classe]

vector; transmitter (en)[Classe]

préposition marquant la cause (fr)[Classe]

(verlossen) — (entbinden)[Thème]

(voorloopster; voorloper) — (Wegbereiter; Vorläufer; Vorläuferin)[Thème]

(metafysica) — (Metaphysik)[Thème]

cause, commencement de la vie (fr)[Thème]

(voorwaarde; bepaling; konditie; beding; conditie) — (Bedingung; Kondition; Vorbedingung; Voraussetzung)[Thème]

motif, raison (d'agir, de penser...) (fr)[Thème]

qui ne cause pas - qui cause (fr)[Thème]

(veroorzaken; bezorgen; verwekken; stichten; ten gevolge hebben; tot gevolg hebben; met zich meebrengen), (oorzaak; bewerker; veroorzaker), (trend; geneigdheid; tendentie; neiging; tendens; inclinatie; aandrang; aandrift), (standaard-; basis-) — (machen; herbeiführen; bewirken; verursachen; bereiten; erregen; stiften; auslösen; zur Folge haben; mit sich bringen), (Ursache; Verursacher), (Trend; Neigung; Tendenz; Geneigtheit; Gewogenheit; Hang; Sympathie), (Standard-; Basis-; Grund-; Einheits.)[termes liés]

(veroorzaken; bezorgen; verwekken; stichten; ten gevolge hebben; tot gevolg hebben; met zich meebrengen), (oorzaak; bewerker; veroorzaker), (trend; geneigdheid; tendentie; neiging; tendens; inclinatie; aandrang; aandrift), (standaard-; basis-) — (machen; herbeiführen; bewirken; verursachen; bereiten; erregen; stiften; auslösen; zur Folge haben; mit sich bringen), (Ursache; Verursacher), (Trend; Neigung; Tendenz; Geneigtheit; Gewogenheit; Hang; Sympathie), (Standard-; Basis-; Grund-; Einheits.)[Caract.]